rul-20201124-atr-000003

Aanleiding

Er is een verzoek ingediend voor het verkrijgen van zekerheid vooraf ten aanzien van de toepassing van de hybridemismatchregels.

Feiten

X is een vennootschap opgericht naar het recht van Nederland en feitelijk in Nederland gevestigd. X behoort tot een internationaal concern, actief in de detailhandel. De directe moedermaatschappij van X, Y, is gevestigd in een land buiten de EU (hierna: staat B). Y heeft verschillende aandeelhouders die allen gevestigd zijn in of inwoner zijn van staat B. Zij houden gezamenlijk direct 100% van de aandelen in Y. X koopt voorraad en inventaris van Y en betaalt daarvoor een koopsom aan Y. Daarnaast maakt X operationele kosten in het kader van haar bedrijfsvoering en doet daarvoor betalingen aan derden. X en Y worden voor Nederlandse fiscale doeleinden beide als niet-transparante lichamen aangemerkt en worden voor fiscale doeleinden door staat B als transparant aangemerkt.

Rechtskader

Het verzoek van X ziet op het verkrijgen van zekerheid vooraf dat er geen sprake is van een aftrekbeperking op grond van artikel 12aa, eerste lid, van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb). Relevant is hierbij het besluit van de Staatssecretaris van 19 juni 2019, nr. 2019/13003, Stcrt. 2019, nr. 35519, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden van de Staatssecretaris van 31 december 2018, nr. DB 2018/216528, Stcrt. 2018, 72064, zoals die is gewijzigd bij artikel VII van de Regeling van de Staatssecretaris van 18 december 2019, nr. 2019-0000199975, Stcrt. 2019, 69810.

Overwegingen

1. Het concern oefent bedrijfseconomische operationele activiteiten uit in Nederland (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van de vennootschap binnen het concern.
2. De gevraagde zekerheid vooraf heeft geen betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in Staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
3. Tevens is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties.
4. X koopt voorraad en inventaris van Y en betaalt de koopsom aan Y. Vanwege het feit dat X en Y voor Nederlandse fiscale doeleinden als niet-transparante lichamen worden aangemerkt en voor fiscale doeleinden door staat B als transparant worden aangemerkt, zijn X en Y Hybride lichamen in de zin van artikel 12ac, eerste lid, onderdeel g, van de Wet Vpb en kunnen verschillende onderdelen van artikel 12aa, eerste lid, van de Wet Vpb van toepassing zijn ten aanzien van deze betalingen.
5. Allereerst is beoordeeld of artikel 12aa, eerste lid, onderdeel b, van de Wet Vpb van toepassing is. Aangezien Y en alle aandeelhouders van Y zijn gevestigd in of inwoner zijn van staat B, is er geen verschil in de toerekening van de vergoedingen of betalingen van X aan Y bij of krachtens de wet van staat B. Dit betekent dat artikel 12aa, eerste lid, onderdeel b, van de Wet Vpb niet van toepassing is.
6. Vervolgens is beoordeeld of artikel 12aa, eerste lid, onderdeel e, van de Wet Vpb van toepassing is. In casu is sprake van betalingen die worden gedaan ter aankoop van voorraad en inventaris. Er is geen sprake van een aftrek zonder betrekking in de heffing in de zin van artikel 12ac, eerste lid, onderdeel a, van de Wet Vpb. Deze betalingen komen namelijk naar hun aard niet in aftrek op de grondslag van een naar de winst geheven belasting, omdat deze worden geactiveerd als kostprijs van de voorraad respectievelijk aanschaffingskosten van de inventaris. Dit heeft tot gevolg dat artikel 12aa, eerste lid, onderdeel e, van de Wet Vpb niet van toepassing is.
7. Tenslotte is met betrekking tot eventuele afschrijvingen op voorraad en inventaris en met betrekking tot betalingen aan derden voor operationele kosten, beoordeeld of artikel 12aa, eerste lid, onderdeel g, van de Wet Vpb van toepassing is.
8. Artikel 12aa, eerste lid, onderdeel g, van de Wet Vpb ziet op vergoedingen, betalingen, lasten of verliezen voor zover die leiden tot een dubbele aftrek. Hieronder vallen ook afschrijvingen op voorraad en inventaris. Vanwege de kwalificatie van X in Nederland kunnen de operationele kosten en eventuele afschrijvingen op de voorraad en inventaris van X in aftrek worden genomen in Nederland. Door de andere kwalificatie van X en Y in staat B kunnen deze vergoedingen, betalingen, lasten of verliezen ook door alle aandeelhouders van Y in aftrek worden genomen in staat B. Dit betekent dat er sprake is van een dubbele aftrek in de zin van artikel 12aa, eerste lid, onderdeel g, van de Wet Vpb.
9. Op grond van artikel 12aa, derde lid, van de Wet Vpb is artikel 12aa, eerste lid, onderdeel g, van de Wet Vpb niet van toepassing voor zover de aftrek in mindering komt op een bedrag dat dubbel in aanmerking genomen inkomen is.
10. Vanwege de kwalificatie van X in Nederland wordt haar inkomen in Nederland in een naar de winst geheven belasting betrokken. Door de andere kwalificatie van X en Y in staat B wordt het inkomen van X ook door alle aandeelhouders van Y in een naar de winst geheven belasting betrokken. Dit betekent dat inkomen van X in Nederland en in staat B in een naar de winst geheven belasting wordt betrokken, waardoor er sprake kan zijn van dubbel in aanmerking inkomen in de zin van art. 12aa, derde lid, van de Wet Vpb. Artikel 12aa, eerste lid, onderdeel g, van de Wet Vpb is niet van toepassing voor zover er sprake is van dubbel in aanmerking genomen inkomen.

Conclusie

Artikel 12aa, eerste lid, onderdeel b, van de Wet Vpb is niet van toepassing ter zake van de vergoedingen of betalingen van X aan Y. Artikel 12aa, eerste lid, onderdeel e, van de Wet Vpb is niet van toepassing ter zake van de vergoedingen of betalingen die X aan Y doet voor de aankoop van voorraad en inventaris. Het inkomen van X wordt in Nederland en in staat B in een naar de winst geheven belasting betrokken, waardoor er sprake kan zijn van dubbel in aanmerking genomen inkomen in de zin van artikel 12aa, derde lid, van de Wet Vpb. Artikel 12aa, eerste lid, onderdeel g, van de Wet Vpb is niet van toepassing ter zake van vergoedingen, betalingen, lasten of verliezen van X voor zover er sprake is van dubbel in aanmerking genomen inkomen. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 17 maart 2020 tot en met 31 december 2024.