rul-20201117-atr-000001

Aanleiding

Er is verzocht om zekerheid vooraf dat er geen sprake is van buitenlandse belastingplicht ter zake van de liquidatie van een buitenlandse vennootschap. Men wenst zekerheid voor de boekjaren 2020 tot en met 2022.

Feiten

X is een vennootschap opgericht naar het recht van Nederland en feitelijk in Nederland gevestigd. X behoort tot een concern met bedrijfseconomische operationele activiteiten in Nederland, dat actief is in de dienstverlenende sector. X wordt gehouden door Y, een vennootschap opgericht naar het recht van en gevestigd in een land binnen de Europese Unie. De aandelen in X zijn het enige eigendom van Y. Y treedt op als Houdstervennootschap en heeft geen personeel in dienst. Y is voor 100% in handen van een natuurlijk persoon, woonachtig in Nederland (hierna: “de DGA”). De DGA is voornemens om Y en X op korte termijn te liquideren, waarbij eerst Y en vervolgens X zal worden geliquideerd.

Rechtskader

Het verzoek ziet op het verkrijgen van zekerheid vooraf dat Y – ter zake van haar liquidatie – niet onderworpen is aan Nederlandse Vennootschapsbelasting als buitenlands belastingplichtige naar aanleiding van haar belang in X op grond van artikel 17, lid 3, onderdeel b van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb). Relevant is hierbij het besluit van de Staatssecretaris van 19 juni 2019, nr. 2019/13003, Stcrt. 2019, nr. 35519, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden van de Staatssecretaris van 31 december 2018, nr. DB 2018/216528, Stcrt. 2018, 72064, zoals die is gewijzigd bij artikel VII van de Regeling van de Staatssecretaris van 18 december 2019, nr. 2019-0000199975, Stcrt. 2019, 69810.

Overwegingen

1. De groep oefent, middels haar Nederlandse dochtermaatschappijen, in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de relevante bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functies van X binnen het concern.
2. De gevraagde zekerheid vooraf heeft geen betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
3. Tevens is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties.
4. Er is verzocht om zekerheid vooraf dat er geen sprake is van buitenlandse belastingplicht ter zake van de liquidatie van Y. Y kan mogelijk naar aanleiding van haar belang in X buitenlands belastingplichtig zijn op grond van de antimisbruikbepaling welke is opgenomen in artikel 17, derde lid, onderdeel b van de Wet Vpb. Deze antimisbruikbepaling kent een subjectieve en objectieve toets.
5. Er wordt bekeken of de belastingplichtige, in dit geval Y, een aanmerkelijk belang houdt met als hoofddoel of een van de hoofddoelen om de heffing van inkomstenbelasting bij een ander te ontgaan (‘subjectieve toets’) en de constructie of reeks van constructies niet op grond van zakelijke redenen is opgezet (‘objectieve toets’). Van geldige zakelijke redenen is sprake indien deze worden gereflecteerd in de aanwezigheid van de vennootschap die het aanmerkelijk belang houdt.
6. Op grond van de subjectieve toets is beoordeeld of Y het belang in X houdt met als hoofddoel om Nederlandse inkomstenbelasting te ontgaan. In het gegeven geval houdt een in Nederland wonend natuurlijk persoon (de DGA) een indirect belang van meer dan 5% in X, te weten: 100%. De DGA is voornemens om Y en X op korte termijn te liquideren, waarbij eerst Y en vervolgens X zal worden geliquideerd. De liquidatie van Y is het moment waarop de DGA – volgens de relevante regels van de Wet inkomstenbelasting 2001 – wordt belast voor zijn belang in Y. De DGA wordt derhalve op dat moment in de heffing van de inkomstenbelasting betrokken. Dit betekent dat er geen sprake is van het ontgaan van inkomstenbelasting bij een ander ter zake van de liquidatie van Y.
7. Nu is vastgesteld dat op het niveau van Y – ter zake van haar liquidatie – geen sprake is van het ontgaan van inkomstenbelasting bij een ander, hoeft niet meer stil gestaan te worden bij de objectieve toets van de antimisbruikbepaling.

Conclusie

Y is – ter zake van haar liquidatie – niet onderworpen aan Nederlandse Vennootschapsbelasting als buitenlands belastingplichtige naar aanleiding van haar belang in X op grond van artikel 17, derde lid, onderdeel b van de Wet Vpb. Bovenstaande is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst, met een looptijd van 3 april 2020 tot en met 31 december 2022. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat er tussen de Belastingdienst en de DGA ook overeenstemming is over aspecten die niet vallen onder het bereik van het besluit van 19 juni 2019.