rul-20201110-atr-000008

Aanleiding

Er is verzocht om zekerheid vooraf over afwezigheid van een Vaste inrichting in Nederland. Men wenst zekerheid voor de boekjaren 2020 tot en met 2024.

Feiten

X is een rechtspersoon opgericht naar het recht van een land binnen de Europese Unie waarmee Nederland een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting heeft gesloten (Verdragsland A) en is feitelijk aldaar gevestigd. X is actief in de dienstverlenende sector. X houdt zich bezig met het kortstondig verhuren van consumentengoederen. Klanten kunnen middels een app of via de website het consumentengoed reserveren en gebruiken. In Nederland worden de consumentengoederen ingehuurd bij een derde. Deze consumenten- goederen worden ten behoeve van klanten beschikbaar gesteld. Er zijn in Nederlanders geen werknemers in dienst. Het verzoek is ingetrokken.

Rechtskader

Het verzoek van X om zekerheid vooraf dat geen sprake is van een Vaste inrichting in Nederland ziet op de toepassing van artikel 3, vierde lid, onderdeel a in combinatie met artikel 17, derde lid, onderdeel a of 17a van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb). Als sprake is van een Vaste inrichting op basis van deze artikelen, dient op basis van de relevante bepalingen van het Belastingverdrag tussen Nederland en Verdragsland A te worden bepaald of Nederland wel kan heffen. Relevant is hierbij het besluit van de Staatssecretaris van 19 juni 2019, nr. 2019/13003, Stcrt. 2019, nr. 35519, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden van de Staatssecretaris van 31 december 2018, nr. DB 2018/216528, Stcrt. 2018, 72064, zoals die is gewijzigd bij artikel VII van de Regeling van de Staatssecretaris van 18 december 2019, nr. 2019-0000199975, Stcrt. 2019, 69810.

Overwegingen

Belanghebbende heeft een inschatting gemaakt van de mogelijke additionele administratieve lasten die zullen ontstaan om zekerheid vooraf te krijgen. Belanghebbende heeft er vervolgens voor gekozen om het vooroverleg te staken.

Conclusie

Er is geen vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen omdat het verzoek is ingetrokken.