rul-20201110-apa-000007

Aanleiding

X heeft een verzoek ingediend om zekerheid vooraf te krijgen over Verrekenprijzen.

Feiten

X is een in Nederland gevestigde entiteit en maakt onderdeel uit van de wereldwijd opererende Y-groep. De Y-groep houdt zich bezig met het ontwikkelen, vervaardigen en verkopen van bepaalde producten. Y is de principaal van de Y-groep en is gevestigd buiten de EU. Vóór de oprichting van X verrichtten entiteiten gevestigd in de lokale markten (‘lokale entiteiten’) onder aansturing van Y de volledige verkoop- en distributieactiviteiten voor Y. Sinds de oprichting van X verricht X een aantal functies die voorheen door de lokale verkoopmaatschappijen werden verricht. Sindsdien verricht X, tezamen met de lokale entiteiten, de verkoop- en distributieactiviteiten voor Y. X en de lokale entiteiten verrichten hun activiteiten onder leiding van Y en binnen door Y gestelde richtlijnen en lopen beperkte risico’s bij het verrichten van deze activiteiten.

Rechtskader

Het verzoek van X ziet op het verkrijgen van zekerheid vooraf over de vaststelling van een zakelijke beloning (een arm’s-lengthbeloning). Relevant is hierbij het besluit van de Staatssecretaris van 19 juni 2019, nr. 2019/13003, Stcrt. 2019, nr. 35519, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden van de Staatssecretaris van 31 december 2018, nr. DB 2018/216528, Stcrt. 2018, 72064, zoals die is gewijzigd bij artikel VII van de Regeling van de Staatssecretaris van 18 december 2019, nr. 2019-0000199975, Stcrt. 2019, Het arm’s-lengthbeginsel is in Nederland gecodificeerd  door artikel 8b van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) en in het OESO- model verdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing in artikel 9. In het OESO- commentaar op artikel 9 van het OESO- modelverdrag en de Transfer Pricing Guidelines for Multinational Enterprises and Tax Administrations (OESO-richtlijnen) wordt het arm’s-lengthbeginsel van een nadere invulling voorzien. De OESO-richtlijnen geven een internationaal geaccepteerde invulling aan het arm’s- lengthbeginsel en worden daarom in het verreken prijsbesluit van 11 mei 2018 (2018-6865) als een passende uitleg en verduidelijking van het in artikel 8b Wet Vpb omschreven beginsel gezien.

Overwegingen

1. X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functies van het lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling (en) of transacties, en evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd  in Staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
2. De OESO-richtlijnen schrijven voor dat een arm’s-lengthbeloning wordt bepaald door middel van een vergelijkbaarheidsanalyse met onafhankelijke partijen. Daarbij dienen de functies, activa en gelopen risico’s van de tested party te worden meegewogen. Binnen de gelieerde transacties worden de functies van X uitgeoefend onder aansturing en regie van Y. X handelt binnen de door Y gestelde kaders en draagt daarbij beperkte risico’s. Daarmee zijn binnen de waardeketen van de groep de functies van X in vergelijking met die van Y als uitvoerend te duiden. Uit de weging van functies, activa en risico’s van X en die van Y volgt dat binnen de gelieerde transacties X als minst complex geduid dient te worden. Daarom is X aangemerkt als tested party.
3. De OESO-richtlijnen beschrijven een beperkt aantal methoden voor het bepalen van de arm’s-lengthresultaten. Als deze aanwezig is, geeft de CUP methode de best mogelijke indicatie van de zakelijkheid van de gehanteerde prijzen. Voor de activiteiten van X is echter geen CUP aangetroffen.
4. Een andere traditionele methode is de resale price methode die uitgaat van de vergelijking van de bruto marges van vergelijkbare ongelieerde partijen met de tested party. De bepaling van de bruto marge is mede afhankelijk van kostenrubricering en van de vergelijkbare partijen is die onbekend. Daardoor geeft een vergelijking op het niveau van de netto operationele marges (transactional net margin Method met in dit geval de omzet als maatstaf) een betrouwbaardere uitkomst voor de bepaling van de beloning voor X in de gelieerde transacties.
5. X heeft aannemelijk gemaakt dat het opstellen van separate benchmarkstudies voor de functies, activa en risico’s van X en de lokale entiteiten niet leidt tot een betrouwbare uitkomst. Derhalve is bij het verzoek een benchmarkstudie gevoegd voor de gezamenlijke activiteiten van X en de lokale entiteiten. Deze benchmarkstudie is beoordeeld en passend bevonden bij de functies, activa en risico’s van X en de lokale entiteiten tezamen. Middels een contributieanalyse is vervolgens vastgesteld welk deel van de beloning kan worden toegerekend aan de functies, activa en risico’s van X en die van de lokale entiteiten.

Conclusie

Partijen hebben vastgesteld dat voor de totale distributie- en verkoopactiviteiten van X en de lokale entiteiten een transactional net margin uitgedrukt in een percentage van de omzet van X at arm’s length is. Het percentage valt binnen een range van resultaten van ongelieerde partijen waarvan de lower quartile 1,50% bedraagt en de upper quartile 4,98%. De arm’s- lengthbeloning voor X is vervolgens vastgesteld door de totale verkoop- en distributiebeloning te verdelen tussen de lokale entiteiten en X. De basis voor deze verdeling is een contributieanalyse. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat de uiteindelijke beloning voor X binnen de vastgestelde range van arm’s length resultaten valt. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2023.