rul-20201103-atr-000007

Aanleiding

Er is een verzoek ingediend voor het verkrijgen van zekerheid vooraf ten aanzien van de toepassing van de deelnemingsvrijstelling op een voorgenomen verkoop van een buitenlandse vennootschap.

Feiten

X is opgericht naar Nederlands recht en feitelijk in Nederland gevestigd. X maakt onderdeel uit van een internationaal concern (A-concern) dat zich bezig houdt met dienstverlening, met werkmaatschappijen in Nederland en in een groot aantal andere landen binnen en buiten de Europese Unie. De activiteiten van X bestaan uit administratieve dienstverlening ten behoeve van binnenlandse en buitenlandse concernmaatschappijen en houdsteractiviteiten. In het kader van deze houdsteractiviteiten houdt X aandelen in Y, een vennootschap opgericht naar het recht van een lidstaat van de Europese Unie en aldaar ook gevestigd. Het belang van X in Y is gedurende het grootste deel van de bezitsperiode kleiner dan 5%, maar voor een beperkte periode groter dan 5%. Het A-concern is voornemens een deel van de aandelen Y te verkopen.

Rechtskader

Er wordt zekerheid gevraagd ten aanzien van de toepassing van de deelnemingsvrijstelling voor het belang van X in Y. Voor de toepassing van de deelnemingsvrijstelling ter zake van het belang van X in Y dient voldaan te zijn aan de eisen van artikel 13, tweede lid van de Wet Vpb. Er mag tevens geen sprake zijn van een als belegging gehouden deelneming als bedoeld in het negende lid van artikel 13 Wet Vpb, tenzij sprake is van een kwalificerende beleggingsdeelneming als bedoeld in het elfde lid van artikel 13 Wet Vpb. Tevens is hierbij 28c Wet Vpb relevant. Relevant is hierbij het besluit van de Staatssecretaris van 19 juni 2019, nr. 2019/13003, Stcrt. 2019, nr. 35519, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden van de Staatssecretaris van 31 december 2018, nr. DB 2018/216528, Stcrt. 2018, 72064, zoals die is gewijzigd bij artikel VII van de Regeling van de Staatssecretaris van 18 december 2019, nr. 2019-0000199975, Stcrt. 2019, 69810.

Overwegingen

Gedurende de behandeling van het verzoek werd duidelijk dat de voorgenomen transactie niet of in ieder geval niet binnen afzienbare termijn zal plaatsvinden. Het verzoek om vooroverleg is derhalve buiten behandeling gesteld.

Conclusie

Er is geen vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen omdat het verzoek om zekerheid vooraf buiten behandeling is gesteld.