Aanleiding
Er is verzocht om zekerheid vooraf over de afwezigheid van een Vaste inrichting in Nederland. Men wenst zekerheid voor de boekjaren 2020 tot en met 2024.
Feiten
X is een vennootschap opgericht naar het recht van en gevestigd in een andere EU-lidstaat, een land waarmee Nederland een Belastingverdrag heeft gesloten (Verdragsland A). X is actief in de industriële sector. X heeft op dit moment twee werknemers in dienst die in Nederland werkzaamheden verrichten. Deze werknemers hebben geen machtiging om namens X overeenkomsten te sluiten. X is van plan om op korte termijn een kantoor te huren en een nieuwe werknemer in dienst te nemen die in Nederland secretariële werkzaamheden zal gaan verrichten. Het verzoek is ingetrokken.
Rechtskader
Het verzoek van X om zekerheid vooraf dat geen sprake is van een Vaste inrichting in Nederland ziet op de toepassing van artikel 3, vierde lid, onderdeel a in combinatie met artikel 17, derde lid, onderdeel a of 17a van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969. Als sprake is van een Vaste inrichting op basis van deze artikelen, dient op basis van de relevante bepalingen van het Belastingverdrag tussen Nederland en Verdragsland A te worden bepaald of Nederland wel kan heffen. Relevant is hierbij het besluit van de Staatssecretaris van 19 juni 2019, nr. 2019/13003, Stcrt. 2019, nr. 35519, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden van de Staatssecretaris van 31 december 2018, nr. DB 2018/216528, Stcrt. 2018, 72064, zoals die is gewijzigd bij artikel VII van de Regeling van de Staatssecretaris van 18 december 2019, nr. 2019-0000199975, Stcrt. 2019, 69810.
Overwegingen
Gedurende de behandeling van het verzoek is het verzoek ingetrokken. Een inhoudelijke analyse van het verzoek door de Belastingdienst is daarom achterwege gebleven.
Conclusie
Het verzoek is ingetrokken.