rul-20200929-apa-000005

Aanleiding

X heeft een verzoek ingediend om zekerheid vooraf te krijgen over Verrekenprijzen.

Feiten

X is een entiteit gevestigd in Nederland en maakt onderdeel uit van de wereldwijd opererende B-groep. De B-groep is producent en leverancier ten bate van diverse industrieën. De B-groep heeft wereldwijd ruim 6.000 werknemers in dienst. De Europese tak van de B-groep wordt geleid door Y als entrepreneur. Y maakt de strategische beslissingen met betrekking tot de regionale organisatie. Y implementeert ook processen om uniforme producten, verkopen en diensten tot stand te brengen verspreid over de regio. Y heeft de primaire verantwoordelijkheid om de producten op de markt te brengen, waaronder reclame en promotie, als ook de daadwerkelijke onderhandeling en daadwerkelijke verkoop van de producten aan de uiteindelijke klanten in Europa. Y heeft als leider van de regionale business unit de verantwoordelijkheid voor beslissingen over de plaatsing van de belangrijkste verkoopfuncties in Europa. Y vaardigt ook algemene richtlijnen uit voor de contractuele termen in Europese contracten, en is ook verantwoordelijk voor het ontwikkelen van verkoop- en marketing strategieën, doelstellingen en targets. X biedt verkoopdiensten aan, onder welke verkoop, klantenservice, administratieve functies en logistiek namens Y in ruil voor een commissie berekend als percentage van de daadwerkelijke netto verkopen. De verkoopactiviteiten van X omvatten alle klantgerichte activiteiten door lokaal personeel zoals klantenservice en technische ondersteuning. De klantenservice activiteiten bestaan onder andere uit het opnemen van bestellingen, het opmaken van prijsoffertes, het controleren van kredietlimieten, algemene coördinatie van orderverwerking en communicatie van de orderstatus.

Rechtskader

Het verzoek van X ziet op het verkrijgen van zekerheid vooraf over de vaststelling van een zakelijke beloning (een arm’s-lengthbeloning). Relevant is hierbij het Besluit van 19 juni 2019, nr. 2019/13003, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden van de Staatssecretaris van 31 december 2018, nr. DB 2018/216528, Stcrt. 2018, 72064, zoals die is gewijzigd bij artikel VII van de Regeling van de Staatssecretaris van 18 december 2019, nr. 2019-0000199975, Stcrt. 2019, 69810. Het arm’s-lengthbeginsel is in Nederland gecodificeerd door artikel 8b van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) en in het OESO- modelverdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing in artikel 9. In het OESO- commentaar op artikel 9 van het OESO-modelverdrag en de Transfer Pricing Guidelines for Multinational Enterprises and Tax Administrations (OESO-richtlijnen) wordt het arm’s- lengthbeginsel van een nadere invulling voorzien. De OESO-richtlijnen geven een internationaal geaccepteerde invulling aan het arm’s-Lengthbeginsel en worden daarom in het verrekenprijsbesluit van 11 mei 2018 (2018-6865) als een passende uitleg en verduidelijking van het in artikel 8b Wet Vpb omschreven beginsel gezien.

Overwegingen

1. X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden deze activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in Staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
2. De OESO-richtlijnen schrijven voor dat een arm’s-lengthbeloning wordt bepaald door middel van een vergelijkbaarheidsanalyse met onafhankelijke partijen. Daarbij dienen de functies, activa en gelopen risico’s van de tested party te worden meegewogen. Binnen de gelieerde transactie zijn de functies van X als uitvoerend te duiden. X kan daarom worden beschouwd als de minst complexe partij in de gelieerde transactie en is aangemerkt als de tested party.
3. De OESO-richtlijnen beschrijven een beperkt aantal methoden voor het bepalen van de arm’s-lengthresultaten. Als deze aanwezig is, geeft de CUP-methode de best mogelijke indicatie van de zakelijkheid van de gehanteerde prijzen. Voor de activiteiten van X is echter geen CUP aangetroffen. Een andere traditionele methode is de (bruto) cost plus methode die uitgaat van de vergelijking van de bruto marges van vergelijkbare ongelieerde partijen met de tested party. De bepaling van de bruto marge is mede afhankelijk van kostenrubricering en van de vergelijkbare partijen is die onbekend. Daardoor geeft een vergelijking op het niveau van de netto operationele marges (transactional net margin Method met in dit geval de omzet als maatstaf) een betrouwbaardere uitkomst.

Conclusie

Partijen zijn niet tot overeenstemming gekomen over de juiste zakelijke beloning voor de activiteiten van X. Het verzoek is door X ingetrokken en er is geen zekerheid vooraf gegeven.