rul-20200915-rulov-000008

Aanleiding

B heeft verzocht om zekerheid vooraf over de renteaftrekbeperkingen en de deelnemingsvrijstelling. B wenst zekerheid voor de boekjaren vanaf 2018/2019.

Feiten

Z, gevestigd in een lidstaat van de Europese Unie, neemt de Y-groep over. Y, opgericht en gevestigd in Nederland, staat aan het hoofd van een internationaal opererend concern in de detailhandel. Ten behoeve van de overname worden vier gestapelde vennootschappen, A, B, C, D opgericht en gevestigd in Nederland. B, C en D vormen vanaf hun oprichting een fiscale eenheid voor de Vennootschapsbelasting. D verwerft een 100% belang in Y. Vanaf de datum van de verwerving maken Y en de in Nederland gevestigde dochtermaatschappijen van Y onderdeel uit van de fiscale eenheid met B als moedermaatschappij. De overname van Y wordt als volgt gefinancierd: Z verstrekt direct (en indirect via A) middelen in de vorm van agio en leningen aan B. B stort de verkregen middelen in de vorm van agio door in C en C stort de verkregen middelen in de vorm van agio door in D. D trekt daarnaast leningen aan bij een syndicaat van externe geldverstrekkers. D wendt de verkregen middelen aan voor de overname van Y. Bij deze overname worden kosten gemaakt die verband houden met de aankoop van Y en de financiering van die aankoop. B neemt het standpunt in dat een gedeelte van de rente op de door Z verstrekte leningen (hierna: interne leningen) niet aftrekbaar is van de fiscale winst.

Rechtskader

B verzoekt om zekerheid vooraf over de wettelijke renteaftrekbeperkingen op de interne leningen. Relevant hierbij zijn: Artikel 8b Wet Vpb, artikel 10, eerste lid, onderdeel d Wet Vpb, artikel 10a Wet Vpb, artikel 15ad Wet Vpb (tot en met boekjaar 2018/2019), artikel 13l Wet Vpb (tot en met boekjaar 2018/2019) en artikel 15b Wet Vpb (vanaf boekjaar 2019/2020); De Wet spoedreparatie fiscale eenheid welke met ingang van 1 januari 2018 is ingevoerd, waardoor een aantal wetsbepalingen, waaronder artikel 10a en 13l Wet VPB 1969, worden toegepast als ware er geen fiscale eenheid; Het besluit van 19 juni 2019 nr. 2019/13003, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden van de Staatssecretaris van 31 december 2018, nr. DB 2018/216528, Stb. 2018, 72064, zoals die is gewijzigd bij artikel VII van de Regeling van de Staatssecretaris van 18 december 2019, nr. 2019-0000199975, Stb. 2019, 69810;

Overwegingen

1. De gevoegde Nederlandse dochters van B oefenen in Nederland relevante operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van de Nederlandse entiteiten uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functies van de lichamen binnen het concern. De gevraagde zekerheid vooraf heeft geen betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in Staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
2. Er is sprake van een (indirecte) externe acquisitie, waarbij de financiering vanuit bedrijfseconomisch perspectief bestaat uit een mix van eigen en vreemd vermogen. De verstrekte interne leningen kwalificeren bij Z civiel- en fiscaalrechtelijk als vreemd vermogen. De verstrekte gelden zijn niet via Hybride entiteiten geleid. Uit de voorgelegde feiten en omstandigheden blijkt niet dat besparing van Nederlandse of buitenlandse belasting de enige dan wel doorslaggevende beweegreden is geweest voor het verrichten van de (rechts)handeling (en) of transacties.
3. De fiscale gevolgen van de verstrekte leningen zijn getoetst aan de diverse in de wet opgenomen renteaftrekbeperkingen. De fiscale analyse leidt tot een afwijk ende uitkomst voor de rente op de interne leningen enerzijds en de rente op de externe leningen anderzijds. Voor de eerste categorie geldt dat B de betreffende rentelasten niet ten laste van het fiscale resultaat kan brengen. Voor de tweede categorie geldt dat de rente niet in aftrek beperkt wordt over het boekjaar 2018/
2019. Voor de latere jaren ligt dit mogelijk anders vanwege de toepassing van artikel 15b Wet VPB
1969. De exacte impact daarvan is op dit moment nog niet te bepalen.

Conclusie

1. De volledige rente op de interne leningen verstrekt door Z aan B is gedurende de gehele looptijd van de leningen niet aftrekbaar. 2. De in het boekjaar 2018/2019 verschuldigde rente op de externe leningen wordt niet in aftrek beperkt. De rente over de boekjaren 2019/2020 e.v. valt onder de reikwijdte van artikel 15b Wet VPB 1969. 3. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst, die geldt vanaf het boekjaar 2018/2019, met een looptijd van vijf jaar of korter in geval van aflossing van de thans nog lopende aandeelhoudersleningen, daaronder begrepen herfinancieringen, die verband houden met de directe of indirecte verwerving of de uitbreiding van een belang in één van de in vaststellingsovereenkomst genoemde belanghebbenden. De vaststellingsovereenkomst is van overeenkomstige toepassing voor het boekjaar 2017/2018. 4. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat de Belastingdienst en X ook overeenstemming hebben bereikt over aspecten die niet vallen onder het bereik van het besluit van 19 juni 2019. Het betreft hier de deelnemingsvrijstelling (de aftrekbaarheid van de overnamekosten).