rul-20200908-apa-000010

Aanleiding

X heeft een verzoek ingediend om zekerheid vooraf te krijgen over Verrekenprijzen.

Feiten

X is een in Nederland gevestigde entiteit en maakt onderdeel uit van de Y groep. De Y groep houdt zich (voornamelijk) bezig met het ontwikkelen, vervaardigen en verkopen van bepaalde producten. Y is de wereldwijde principaal van de Y groep en is gevestigd buiten de EU. X functioneert als een regionaal hoofdkantoor voor verkopen in de aangewezen gebieden door Y. X verricht distributie- en verkoopactiviteiten onder aansturing en regie van Y alsmede binnen de gestelde kaders door Y. X koopt de goederen van Y en verkoopt deze door aan derden middels gelieerde verkoopmaatschappijen of direct. De gevraagde zekerheid ziet op de volgende twee transacties. Transactie 1: de door X verrichte distributieactiviteiten ten aanzien van de verkoop van producten aan gelieerde en ongelieerde lokale verkoopmaatschappijen. In het kader van deze activiteiten verricht X ook coördinatiewerkzaamheden en algemene ondersteunende werkzaamheden. Transactie 2: de door X verrichte directe verkoopactiviteiten aan ongelieerde verkoopmaatschappijen of klanten. X verricht in dit kader (naast de distributieactiviteiten) ook verkoopactiviteiten.

Rechtskader

Het verzoek van X ziet op het verkrijgen van zekerheid vooraf over de vaststelling van een zakelijke beloning (een arm’s-lengthbeloning). Relevant is hierbij het Besluit van 19 juni 2019, nr. 2019/13003, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter en de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden van 31 december 2018, nr. DB 2018/216528, zoals die is gewijzigd bij artikel VII van de Regeling van de Staatssecretaris van Financiën van 18 december 2019, nr. 2019-0000199975, Stcrt. 2019, 69810. Het arm’s- lengthbeginsel is in Nederland gecodificeerd door artikel 8b van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) en in het OESO-modelverdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing in artikel 9. In het OESO-commentaar op artikel 9 van het OESO- modelverdrag en de Transfer Pricing Guidelines for Multinational Enterprises and Tax Administrations (OESO-richtlijnen) wordt het arm’s-lengthbeginsel van een nadere invulling voorzien. De OESO-richtlijnen geven een internationaal geaccepteerde invulling aan het arm’s- lengthbeginsel en worden daarom in het verrekenprijsbesluit van 11 mei 2018 (2018-6865) als een passende uitleg en verduidelijking van het in artikel 8b Wet Vpb omschreven beginsel gezien.

Overwegingen

1. X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functies van het lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in Staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
2. De OESO richtlijnen schrijven voor dat een arm’s-lengthbeloning wordt bepaald door middel van een vergelijkbaarheidsanalyse met onafhankelijke partijen. Daarbij dienen de functies, activa en gelopen risico’s van de tested party te worden meegewogen. Binnen de gelieerde transacties worden de functies van X uitgeoefend onder aansturing en regie van Y. X handelt binnen de gestelde kaders door Y en draagt daarbij beperkte risico’s. Daarmee zijn binnen de waardeketen van de groep de functies van X in vergelijking met die van Y als uitvoerend te duiden. Uit de weging van functies, activa en risico’s van X en die van Y volgt dat binnen de gelieerde transacties X als minst complex geduid dient te worden. Daarom is X aangemerkt als tested party.
3. De OESO-richtlijnen beschrijven een beperkt aantal methoden voor het bepalen van de arm’s-lengthresultaten. Als deze aanwezig is, geeft de CUP methode de best mogelijke indicatie van de zakelijkheid van de gehanteerde prijzen. Voor de activiteiten van X is echter geen CUP aangetroffen.
4. Een andere traditionele methode is de resale price methode die uitgaat van de vergelijking van de bruto marges van vergelijkbare ongelieerde partijen met de tested party. De bepaling van de bruto marge is mede afhankelijk van kostenrubricering en van de vergelijkbare partijen is die onbekend. Daardoor geeft een vergelijking op het niveau van de netto operationele marges (transactional net margin Method met in dit geval omzet als maatstaf) een betrouwbaardere uitkomst voor de bepaling van de beloning voor X in de gelieerde transacties.
5. De bij het verzoek gevoegde benchmark studie is beoordeeld en passend bevonden bij de functies, activa en risico’s van X. Vanwege de verschillen tussen de specifieke functionaliteit van X ten opzichte van de ongelieerde vergelijkbare partijen is deze benchmark studie aangevuld met een kwalitatieve en kwantitatieve analyse om vast te stellen welk punt binnen de geïdentificeerde arm’s length range het beste aansluit bij de activiteiten van X met betrekking tot Transactie 1.

Conclusie

Partijen hebben vastgesteld dat voor de regionale verkoopactiviteiten van X een transactional net margin uitgedrukt in een percentage van de omzet van X at arm’s length is. Het percentage dat is opgenomen in de vaststellingsovereenkomst met betrekking tot Transactie 1 valt binnen een range van resultaten van ongelieerde partijen waarvan de lower quartile 0,54% bedraagt en de upper quartile 2,67%. Vanwege de specifieke functionaliteit van X ten opzichte van de ongelieerde vergelijkbare partijen is in de vaststellingsovereenkomst een percentage binnen de voormelde range en onder de mediaan gehanteerd. Het percentage dat is opgenomen in de vaststellingsovereenkomst met betrekking tot Transactie 2 valt binnen dezelfde range van resultaten van ongelieerde partijen waarvan de lower quartile 0,54% bedraagt en de upper quartile 2,67%. Ten aanzien van deze activiteiten is de mediaan in de vaststellingsovereenkomst gehanteerd. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat indien X ten aanzien van een verkoop zowel Transactie 1 als Transactie 2 verricht, de som van de separate beloningen voor Transactie 1 en 2 binnen de vastgestelde range van arm’s length resultaten valt. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 april 2019 tot en met 31 maart 2024.