rul-20200825-rulov-000003

Aanleiding

Een verzoek tot vooroverleg is ingediend inzake een schadeloosstelling die aan aandeelhouders van X mogelijk zal worden betaald. Men vraagt zekerheid dat geen Nederlandse Dividendbelasting ingehouden hoeft te worden op de schadeloosstelling.

Feiten

X is een vennootschap opgericht naar het recht van Nederland en feitelijk in Nederland gevestigd. X behoort tot een internationaal concern actief in de industriële sector. X is beursgenoteerd. Er zijn plannen voor een grensoverschrijdende fusie tussen X en Y, waarbij X de verdwijnende vennootschap zal zijn. Y is een vennootschap opgericht naar het recht van een land in Europa, niet zijnde Nederland. Y is aldaar ook gevestigd en beursgenoteerd. Aandeelhouders die zich tegen de fusie verzetten en aandeelhouders zonder stemrecht kunnen ervoor kiezen om hun aandelen niet om te ruilen in aandelen Y. Bij de fusie worden hun aandelen in X ingetrokken en worden deze aandeelhouders, onder voorwaarden, schadeloosgesteld conform artikel 2:333h van het Burgerlijk Wetboek. Deze schadeloosstelling wordt binnen de wettelijke mogelijkheden door Y overgenomen en uitbetaald kort nadat de fusie tot stand is gekomen.

Rechtskader

Het verzoek ziet erop of ten aanzien van de schadeloosstelling inzake de aandelen X en uitbetaald door Y Nederlandse Dividendbelasting verschuldigd is. Naast de Wet op de Dividendbelasting 1965 (hierna: Wet DB) is relevant het besluit van de Staatssecretaris van 19 juni 2019, nr. 2019/13003, Stcrt. 2019, nr. 35519, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden van de Staatssecretaris van 31 december 2018, nr. DB 2018/216528, Stcrt. 2018, 72064, zoals die is gewijzigd bij artikel VII van de Regeling van de Staatssecretaris van 18 december 2019, nr. 2019-0000199975, Stcrt. 2019, 69810.

Overwegingen

1. X oefent voor eigen rekening en risico relevante bedrijfseconomische operationele activiteiten uit waarvoor op concernniveau voldoende kundig en relevant personeel aanwezig is (de zogenoemde economische nexus). De activiteiten zijn passend bij haar functie binnen het concern.
2. De gevraagde zekerheid vooraf heeft geen betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in Staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
3. Tevens is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties waarvoor zekerheid wordt gevraagd.
4. Beoordeeld is of de schadeloosstelling geduid dient te worden als een opbrengst in de zin van artikel 1 van de Wet DB en in hoeverre er een inhoudingsplicht is voor X dan wel Y voor de Wet DB. Door de wijze van schadeloosstelling -welke in overeenstemming is met het civiele recht- kan in dit specifieke geval tot het moment van tot stand komen van de fusie geen opbrengst van aandelen worden geconstateerd als bedoeld in artikel 1 van de Wet DB. Als gevolg daarvan kan geen sprake zijn van een inhoudingsplicht van X. In aanvulling daarop geldt dat als een dergelijke ter beschikking gestelde opbrengst materieel wel geconstateerd zou kunnen worden na het tot stand komen van de fusie, er dan geen sprake is van een inhoudingsplichtige voor de Wet DB gezien het feit dat Y niet in Nederland gevestigd is en niet is opgericht naar Nederlands recht.

Conclusie

De gevraagde zekerheid kan gegeven worden; geen Dividendbelasting is verschuldigd ten aanzien van de schadeloosstelling. De overeenkomst eindigt in geval van een relevante wetswijziging. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 11 juli 2020 tot en met 31 december 2024.