rul-20200804-apa-000002

Aanleiding

Tussen X en de Belastingdienst is een vaststellingsovereenkomst overeengekomen in 2017 en daarmee is zekerheid vooraf gegeven over de Verrekenprijzen. Vanwege een verandering in de feiten en omstandigheden treedt X in overleg over de gevolgen voor de gesloten vaststellingsovereenkomst.

Feiten

X is een vennootschap opgericht naar het recht van en feitelijk in Nederland gevestigd. X is onderdeel van een internationaal concern, hierna de A-groep. Het was de intentie om een deel van de activiteiten van de A-groep centraal te laten aansturen door X. X heeft daartoe in 2017 een begin gemaakt met het aantrekken van gekwalificeerd personeel dat de vereiste functies zou kunnen vervullen en de risico’s en assets zou kunnen managen. Ten gevolge van de overname van de A-groep door de Z-groep, is X onderdeel van de Z-groep geworden. De Z-groep heeft besloten de activiteiten met betrekking tot het (opzetten van het) aansturen van een deel van de A-groep niet voort te zetten in Nederland. Na het stopzetten van de activiteiten in april 2019 worden er geen inkomsten / kosten ten aanzien van deze activiteiten meer gerapporteerd in Nederland. Ook overigens worden na deze datum geen materiële kosten meer verwacht in Nederland. De A-groep en de Z-groep zijn beiden actief in de industriële sector.

Rechtskader

Het verzoek van X ziet op de gevolgen die de gewijzigde feiten en omstandigheden hebben op de vaststellingsovereenkomst die is gesloten in het kader van zekerheid vooraf over de vaststelling van een zakelijke beloning (een arm’s-lengthbeloning). Relevant is hierbij het Besluit van 19 juni 2019, nr. 2019/13003, Stcrt. 2019, nr. 35519, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter en de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden van 31 december 2018, nr. DB 2018/216528, Stcrt. 2018, 72064, zoals die is gewijzigd bij artikel VII van de Regeling van de Staatssecretaris van 18 december 2019, nr. 2019-0000199975, Stcrt. 2019, 69810. Het arm’s-length beginsel is in Nederland gecodificeerd door artikel 8b van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) en in het OESO-modelverdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing in artikel 9. In het OESO- commentaar op artikel 9 van het OESO-modelverdrag en de Transfer Pricing Guidelines for Multinational Enterprises and Tax Administrations (OESO-richtlijnen) wordt het arm’s- lengthbeginsel van een nadere invulling voorzien. De OESO-richtlijnen geven een internationaal geaccepteerde invulling aan het arm’s-lengthbeginsel en worden daarom in het verrekenprijsbesluit van 11 mei 2018 (2018-6865) als een passende uitleg en verduidelijking van het in artikel 8b Wet Vpb omschreven beginsel gezien.

Overwegingen

1. Het concern oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenaamde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse dan wel buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties. Evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met partijen die zijn gevestigd in Staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet- coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
2. De gesloten vaststellingsovereenkomst is vanaf april 2019 niet meer van toepassing op de periode daarna, aangezien X niet langer de functionele activiteiten uitoefent die horen bij een centrale bedrijfsfunctie.
3. Na 1 april 2019 zullen er geen inkomsten / kosten ten aanzien van deze activiteiten meer worden gerapporteerd in Nederland. Ook overigens worden na deze datum geen materiële kosten meer verwacht in Nederland.
4. Partijen zijn van mening dat er enige twijfel zou kunnen bestaan of de centrale functie wel daadwerkelijk volledig is gecreëerd in Nederland en in het verlengde daarvan over de juistheid van de beloning in Nederland zoals afgesproken in de vaststellingsovereenkomst. Vaststaat dat er zeer beperkte investeringen hebben plaatsgevonden in Nederland. Partijen zijn overeengekomen dat X tot 1 april 2019 de beloning zal rapporteren zoals aangegeven in de vaststellingsovereenkomst en dat er daarna geen verdere compensatie vereist is. Het voorgaande in samenhang gezien, leidt in totaal tot een zakelijke beloning over de in Nederland uitgevoerde activiteiten.

Conclusie

Partijen hebben vastgesteld dat de zakelijke beloning zoals afgesproken in de vaststellings- overeenkomst van toepassing is tot 1 april 2019 en dat de vaststellingsovereenkomst daarna niet langer van toepassing is. Voorgaande is vastgelegd in een addendum bij de vaststellingsovereenkomst.