rul-20200714-atr-000013

Aanleiding

Er is verzocht om zekerheid vooraf over de aanwezigheid van een Vaste inrichting in Nederland. Indien er sprake is van een Vaste inrichting, wil men zekerheid vooraf over de resultaten die moeten worden toegerend aan de Vaste inrichting. Men wenst zekerheid voor de boekjaren 2020 tot en met 2024.

Feiten

X is een vennootschap opgericht naar het recht van een land binnen de Europese Unie (EU) en aldaar gevestigd. X is in handen van een natuurlijk persoon, Y, woonachtig in hetzelfde land binnen de EU. Y verricht in Nederland en in het buitenland managementtaken en overige werkzaamheden ten dienste van twee vennootschappen, opgericht naar het recht van en gevestigd in Nederland.

Rechtskader

Het verzoek van X om zekerheid vooraf dat sprake is van een Vaste inrichting in Nederland ziet op de toepassing van artikel 3, vierde lid, onderdeel a in combinatie met artikel 17, derde lid, onderdeel a of 17a van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb). Als sprake is van een Vaste inrichting op basis van artikel 17, derde lid, onderdeel a of 17a van de Wet Vpb, dan dient op basis van de relevante bepalingen van het Belastingverdrag tussen Nederland en Verdragsland A te worden bepaald of Nederland wel kan heffen. Relevant hierbij is het besluit van de Staatssecretaris van 19 juni 2019, nr. 2019/13003, Stcrt. 2019, nr. 35519, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden van de Staatssecretaris van 31 december 2018, nr. DB 2018/216528, Stcrt. 2018, 72064, zoals die is gewijzigd bij artikel VII van de Regeling van de Staatssecretaris van 18 december 2019, nr. 2019-0000199975, Stcrt. 2019, 69810.

Overwegingen

Verzoeker heeft een inschatting gemaakt van de mogelijke additionele administratieve lasten van het proces van zekerheid vooraf en vervolgens voor gekozen om het vooroverleg te staken. Het verzoek om zekerheid vooraf is ingetrokken voordat kon worden toegekomen aan de beoordeling of werd voldaan aan de voorwaarden uit het besluit van 19 juni 2019 (nummer 2019/13003). Een inhoudelijke analyse is daardoor achterwege gebleven.

Conclusie

Het verzoek om zekerheid vooraf is ingetrokken.