rul-20200526-rulov-000003

Aanleiding

X heeft verzocht om zekerheid vooraf in verband met de voorgenomen verplaatsing van haar feitelijke leiding vanuit Nederland.

Feiten

X is een naar Nederlands recht opgerichte en feitelijk in Nederland gevestigde vennootschap en maakt deel uit van een concern, geleid vanuit een land buiten de Europese Unie met tussenhoudsters in een lidstaat van de Europese Unie en Nederland. Het concern houdt zich onder meer bezig met beleggingen in vastgoed in een (ander) land buiten de Europese Unie (hierna: land A). X houdt vastgoed in land A. Nederland heeft met land A een Belastingverdrag gesloten, waarvoor de bepalingen uit het MLI nog niet van kracht zijn. Y, de aandeelhouder van X, is feitelijk gevestigd in Nederland en betrokken bij het strategisch management van X en andere deelnemingen. Voor haar managementactiviteiten heeft Y één werknemer in dienst. De activiteiten worden verricht vanuit een gehuurde kantoorruimte in Nederland. De werknemer is tevens één van de bestuurders van X en Y. De bestuursvergaderingen vinden plaats in Nederland. X is voornemens haar feitelijke leiding te verplaatsen naar land A. X verzoekt om bevestiging dat de feitelijke leiding naar land A verplaatst en dat de verplaatsing van de feitelijke leiding niet in overwegende mate is ingegeven door fiscale motieven.

Rechtskader

Voor het verzoek zijn relevant artikel 4 Algemene wet inzake rijksbelastingen en artikel 4 van het verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van land A. Tevens zijn relevant het Besluit van 19 juni 2019, nr. 2019/13003, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter en de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden van 31 december 2018, nr. DB 2018/216528, zoals die is gewijzigd bij artikel VII van de Regeling van de Staatssecretaris van 18 december 2019, nr. 2019- 0000199975, Stcrt. 2019, 69810.

Overwegingen

1. In paragraaf 3 van het Besluit van 19 juni 2019, nr. 2019/31003 is onder a. aangegeven dat vooroverleg ter verkrijging van zekerheid vooraf in de vorm van een Ruling met een internationaal karakter slechts wordt aangegaan als het verzoekende lichaam deel uitmaakt van een concern dat in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uitoefent (de zogenoemde economische nexus) en er bovendien voor rekening en risico van de verzoekende belanghebbende bedrijfseconomische operationele activiteiten worden uitgeoefend, waarvoor op concernniveau voldoende relevant personeel in Nederland aanwezig is. Deze activiteiten moeten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern.
2. X maakt geen deel uit van een concern dat in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uitoefent. In Nederland worden louter houdsteractiviteiten van zeer beperkte omvang uitgeoefend. Derhalve wordt niet voldaan aan de economische nexus.
3. Aan verzoeker is medegedeeld dat het verzoek niet in behandeling kan worden genomen, omdat niet wordt voldaan aan de zogenoemde economische nexus. Daarop heeft verzoeker besloten het verzoek in te trekken. Een inhoudelijke analyse van het verzoek is achterwege gebleven, aangezien niet aan de vereisten voor het voeren van vooroverleg is voldaan.

Conclusie

Er is geen vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen, omdat het verzoek is ingetrokken.