rul-20200421-apa-000010

Aanleiding

Tussen X en de Belastingdienst is een vaststellingsovereenkomst overeengekomen vóór 1 juli 2019 en daarmee is zekerheid vooraf gekregen over Verrekenprijzen. Vanwege wijzigingen in feiten en omstandigheden heeft X om een aanpassing van de vaststellingsovereenkomst verzocht middels een addendum.

Feiten

X, gevestigd in Nederland, is onderdeel van de Y groep. De Y groep houdt zich wereldwijd bezig met de productie en distributie van Z-producten. De Y groep is gedurende de looptijd van de overeenkomst door een externe partij overgenomen. Daarna heeft een interne reorganisatie plaatsgevonden met betrekking tot de juridische structuur en eigendom van immateriële activa. Binnen dit geheel treedt X op als masterdistributeur voor de Europese regio en wordt ondersteund door in Europa gevestigde gelieerde buitenlandse verkooporganisaties (SalesCo’s) en productiemaatschappijen (ProdCo’s). In de vaststellingsovereenkomst is vastgesteld dat voor de SalesCo’s een transactional net margin uitgedrukt in een percentage van de omzet een at arm’s length beloning is. Het gehanteerde percentage is onderbouwd middels een benchmark studie. In de vaststellingsovereenkomst is vastgesteld dat voor de ProdCo’s een transactional net margin uitgedrukt in een percentage van de kosten een at arm’s length beloning is. Het gehanteerde percentage is onderbouwd middels een benchmark studie. De benchmark studie voor respectievelijk de SalesCo’s en ProdCo’s is geactualiseerd. Op basis hiervan is verzocht om de relevante beloningspercentages voor de SalesCo’s en ProdCo’s middels het addendum aan te passen.

Rechtskader

Het verzoek van X ziet op het verkrijgen van zekerheid vooraf over de vaststelling van een zakelijke beloning (een arm’s-lengthbeloning). Relevant is hierbij het besluit van de Staatssecretaris van 19 juni 2019, nr. 2019/13003, Stcrt. 2019, nr. 35519, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet- coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden van de Staatssecretaris van 31 december 2018, nr. DB 2018/216528, Stcrt. 2018, 72064, zoals die is gewijzigd bij artikel VII van de Regeling van de Staatssecretaris van 18 december 2019, nr. 2019-0000199975, Stcrt. 2019, 69810. Het arm’s-lengthbeginsel is in Nederland gecodificeerd door artikel 8b Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) en in het OESO-modelverdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing in artikel 9. In het OESO-commentaar op artikel 9 van het OESO- modelverdrag en de Transfer Pricing Guidelines for Multinational Enterprises and Tax Administrations (OESO-richtlijnen) wordt het arm’s-lengthbeginsel van een nadere invulling voorzien. De OESO-richtlijnen geven een internationaal geaccepteerde invulling aan het arm’s- lengthbeginsel en worden daarom in het verrekenprijsbesluit van 11 mei 2018 (2018- 6865) als een passende uitleg en verduidelijking van het in artikel 8b Wet Vpb omschreven beginsel gezien.

Overwegingen

1. X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met partijen die zijn gevestigd in Staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
2. De OESO-richtlijnen schrijven voor dat een arm’s-lengthbeloning wordt bepaald door middel van een vergelijkbaarheidsanalyse met onafhankelijke partijen. Daarbij dienen de functies, activa en gelopen risico’s van de tested party (dat zijn hier de SalesCo’s en ProdCo’s) te worden meegewogen.
3. De OESO-richtlijnen beschrijven een beperkt aantal methoden voor het bepalen van de arm’s-lengthresultaten. Als deze aanwezig is, geeft de comparable uncontrolled price (CUP) methode de best mogelijke indicatie van de zakelijkheid van de gehanteerde prijzen. Voor de activiteiten van de SalesCo’s en ProdCo’s is echter geen CUP aangetroffen.
4. Een andere traditionele methode is de resale price methode die uitgaat van de vergelijking van de bruto marges van vergelijkbare ongelieerde partijen met de tested party. De bepaling van de bruto marge is mede afhankelijk van kostenrubricering en van de vergelijkbare partijen is die onbekend. Daardoor geeft een vergelijking op het niveau van de netto operationele marges (transactional net margin Method met in dit geval omzet als maatstaf) een betrouwbaardere uitkomst voor de bepaling van de beloning voor de SalesCo’s.
5. Een andere traditionele methode is de (bruto) cost plus methode die uitgaat van de vergelijking van de bruto marges van vergelijkbare ongelieerde partijen met de tested party. De bepaling van de bruto marge is mede afhankelijk van kostenrubricering en van de vergelijkbare partijen is die onbekend. Daardoor geeft een vergelijking op het niveau van de netto operationele marges (transactional net margin Method met in dit geval de totale kosten als maatstaf) een betrouwbaardere uitkomst voor de bepaling van de beloning voor de ProdCo’s.
6. De bij het verzoek gevoegde benchmark studie voor de verkoopactiviteiten is beoordeeld en passend bevonden bij de functies, activa en risico’s van de SalesCo’s.
7. De bij het verzoek gevoegde benchmark studie voor de productieactiviteiten is beoordeeld en niet passend bevonden bij de functies, activa en risico’s van de ProdCo’s.

Conclusie

Het beloningspercentage voor de SalesCo’s dat in het addendum op de vaststellingsovereenkomst is opgenomen valt binnen een range van resultaten van ongelieerde vergelijkbare partijen waarvan de lower quartile 1,5% bedraagt en de upper quartile 3,2%. De mediaan is in het addendum gehanteerd. Omdat de bij het verzoek gevoegde benchmark studie voor productieactiviteiten niet passend is bevonden, is geen zekerheid vooraf gegeven over de aangepaste beloningspercentages voor de ProdCo’s. Het addendum is geldig voor de resterende looptijd van de vaststellingsovereenkomst, namelijk van september 2017 tot en met mei 2022.