Aanleiding
Er is een verzoek ingediend voor het verkrijgen van zekerheid vooraf ten aanzien van de vraag of sprake is van inhoudingsplicht voor de Dividendbelasting, en de buitenlandse belastingplicht.
Feiten
X is een Coöperatie opgericht naar het recht van Nederland en feitelijk in Nederland gevestigd. X behoort tot een Nederlands concern met een hoofdkantoor in Nederland, welke actief is in de dienstverlenende sector. X zal als houdstermaatschappij optreden voor diverse investeringen. Zij zal daarvoor relevante operationele activiteiten gaan uitoefenen in Nederland. Het personeel in Nederland werkt voor rekening en risico van X en zal beschikken over professionele kennis en ervaring om de investeringen actief te managen. X heeft eigen kantoorruimte ter beschikking. X zal geen stukken uitgeven die in fiscale zin kwalificeren als schriftelijke aandeelbewijzen of daarmee vergelijkbare stukken. Daarnaast is een lidmaatschapsrecht in X slechts overdraagbaar na voorafgaande schriftelijke toestemming daartoe door alle leden van X. X zal de samenstelling van het ledenbestand bijhouden in een ledenregister. Een van de leden van X is gevestigd in een staat die is opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden. Er zijn geen in het buitenland wonende natuurlijke personen met een direct of indirect belang van 5% of meer in X.
Rechtskader
Het verzoek van X ziet op het verkrijgen van zekerheid vooraf dat er geen sprake is van subjectieve belastingplicht voor de Dividendbelasting, omdat X niet kwalificeert als houdstercoöperatie zoals gedefinieerd in artikel 1, achtste lid, van de Wet op de Dividendbelasting 1965 (Wet DB). Het verzoek ziet daarnaast op het verkrijgen van zekerheid vooraf dat de leden van X niet onderworpen zijn aan Nederlandse Vennootschapsbelasting als buitenlands belastingplichtige op grond van artikel 3, lid 1 in combinatie met artikel 17, lid 3, onderdeel b en artikel 17a, onderdelen b en c, van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb). Relevant is hierbij het besluit van de Staatssecretaris van 19 juni 2019, nr. 2019/13003, Stcrt. 2019, nr. 35519, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden van de Staatssecretaris van 31 december 2018, nr. DB 2018/216528, Stcrt. 2018, 72064, zoals die is gewijzigd bij artikel VII van de Regeling van de Staatssecretaris van 18 december 2019, nr. 2019-0000199975, Stcrt. 2019, 69810 (hierna: “Regeling laagbelastende staten en niet- coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden”).
Overwegingen
1. In paragraaf 3 van het Besluit van 19 juni 2019, nr. 2019/31003 is onder b. punt ii aangegeven dat geen vooroverleg wordt gevoerd ter verkrijging van zekerheid vooraf in de vorm van een Ruling met een internationaal karakter als de gevraagde zekerheid vooraf betrekking heeft op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet- coöperatieve rechtsgebieden (nr. DB 2018/216528).
2. Geconstateerd is dat een van de leden van X gevestigd is in een staat die is opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden. Derhalve wordt niet aan de voorwaarden voldaan en kan geen vooroverleg worden gevoerd.
Conclusie
Het verzoek om zekerheid vooraf kan niet in behandeling worden genomen. X heeft het verzoek om zekerheid vooraf ingetrokken.