rul-20200331-atr-000007

Aanleiding

Er is verzocht om zekerheid vooraf over de afwezigheid van een Vaste inrichting in Nederland. Men wenst zekerheid voor de boekjaren 2019 tot en met 2023.

Feiten

X is een vennootschap opgericht naar het recht van een andere EU-lidstaat, een land waarmee Nederland een Belastingverdrag heeft gesloten (Verdragsland A) en aldaar gevestigd. X is actief in de dienstverlenende sector. De aandeelhouder van X is een natuurlijk persoon, woonachtig in Verdragsland A. X heeft een overeenkomst gesloten met Y, een vennootschap opgericht naar het recht van en feitelijk gevestigd in Nederland. Deze overeenkomst houdt in dat de aandeelhouder van X, gedurende een bepaalde tijd activiteiten zal verrichten voor Y in Nederland.

Rechtskader

Het verzoek van X om zekerheid vooraf dat geen sprake is van een Vaste inrichting in Nederland ziet op de toepassing van artikel 3, vierde lid, onderdeel a in combinatie met artikel 17, derde lid, onderdeel a of 17a van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969. Als sprake is van een Vaste inrichting op basis van deze artikelen, dient op basis van de relevante bepalingen van het Belastingverdrag tussen Nederland en Verdragsland A te worden bepaald of Nederland wel kan heffen. Relevant is hierbij het besluit van de Staatssecretaris van 19 juni 2019, nr. 2019/13003, Stcrt. 2019, nr. 35519, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden van de Staatssecretaris van 31 december 2018, nr. DB 2018/216528, Stcrt. 2018, 72064, zoals die is gewijzigd bij artikel VII van de Regeling van de Staatssecretaris van 18 december 2019, nr. 2019-0000199975, Stcrt. 2019, 69810.

Overwegingen

Ondanks herhaaldelijke verzoeken is geen additionele informatie verstrekt om het verzoek te onderbouwen. Het verzoek is derhalve buiten behandeling gesteld. Een inhoudelijke analyse van het verzoek door de Belastingdienst is daarom achterwege gebleven.

Conclusie

Het verzoek om zekerheid vooraf kan niet in behandeling worden genomen.