rul-20200331-atr-000005

Aanleiding

Er is verzocht om zekerheid vooraf over de kwalificatie van leningen als vreemd vermogen en dat op de rentebetalingen op deze leningen geen Dividendbelasting verschuldigd is. Men wenst zekerheid voor de boekjaren 2020 tot en met 2023. Dit verzoek betreft een verlenging.

Feiten

X is een vennootschap opgericht naar het recht van Nederland en feitelijk in Nederland gevestigd. X behoort tot een internationaal opererend concern, actief in de industriële sector. De indirecte moedermaatschappij van X is beursgenoteerd, gevestigd in een lidstaat van de Europese Unie en de actieve tophoudster van de groep. Er zijn meerdere groepsvennootschappen in Nederland actief. X is onderdeel van het houdster en financierings­ platform in Nederland en geeft in dat kader leningen uit op de kapitaalmarkt. Dez e leningen zijn achtergesteld, hebben juridisch een eeuwigdurende looptijd en de v ergoeding op de leningen is niet winstafhankelijk.

Rechtskader

Het verzoek ziet op de kwalificatie van leningen als vreemd vermogen naar Nederlandse fiscale maatstaven langs de lijnen van de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad hieromtrent (zie o.a. HR 27 januari 1988, BNB 1988/217 en HR 11 maart 1998, BNB 1998/208). T evens vraagt men te bevestigen dat de rentebetalingen op deze leningen niet vallen onder artikel 1, eerste lid van de Wet op de Dividendbelasting 1965 (Wet DB). Relevant is hierbij het besluit van de Staatssecretaris van 19 juni 2019, nr. 2019/13003, Stcrt. 2019, nr. 35519, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet ­coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden van de Staatssecretaris van 31 december 2018, nr. DB 2018/216528, Stcrt. 2018, 72064, zoals die is gewijzigd bij artikel VII van de Regeling van de Staatssecretaris van 18 december 2019, nr. 2019­0000199975, Stcrt. 2019, 69810.

Overwegingen

1. De groep oefent, middels haar Nederlandse dochtermaatschappijen, in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de relevante bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functies van X binnen het concern.
2. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in Staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet ­coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
3. Ten aanzien van de kwalificatie van geldleningen geldt dat in principe het civiele recht bepaalt of een financieel instrument kwalificeert als lening of als kapitaal. De leningen waar zekerheid voor wordt gevraagd zijn op basis van hun voorwaarden civielrechtelijk leningen.
4. De Hoge Raad heeft 3 uitzonderingen gegeven wanneer een lening voor Nederlandse belastingdoeleinden toch als vermogen kwalificeert, te weten de schijnlening, de bodemloze putlening en de deelnemerschapslening (zie o.a. HR 27 januari 1988, BNB 1988/217).
5. Van een schijnlening is sprake wanneer partijen eigenlijk hebben afgesproken om vermogen te verstrekken, maar dit hebben vormgegeven middels een lening. Bij deze geldleningen is dit niet van toepassing omdat duidelijk is dat men geen eigen vermogen wil verstrekken. Het betreft immers de kapitaalmarkt en daarmee derde partijen.
6. Van een bodemlozeput ­lening is sprake als een lening wordt verstrekt onder de omstandigheid dat vanaf het moment van het verstrekken van de lening al duidelijk is dat deze niet, al dan niet gedeeltelijk, kan en zal worden afgelost. In dit geval is er geen enkele aanleiding dat de geldleningen niet zullen worden terugbetaald. Als dit wel het geval zou zijn, zouden derde partijen nooit inschrijven.
7. Van een deelnemerschapslening is sprake als de voorwaarden van de lening zodanig zijn dat er materieel sprake is van een ‘deelneming’ in de schuldenaar. Er moet cumulatief aan de volgende criteria worden voldaan (zie o.a. HR 11 maart 1998, BNB 1998/208): rechten van de schuldeiser zijn achtergesteld ten opzichte van andere schuldeisers, de looptijd is oneindig of langer dan 50 jaar en alleen vorderbaar ingeval van uitstel van betaling/ faillissement/liquidatie van de debiteur en de vergoeding/rente is winstafhankelijk. Van winstafhankelijkheid is tevens sprake als de verschuldigdheid van de rente afhangt van de winst.
8. De geldleningen waarvoor zekerheid wordt gevraagd voldoen niet cumulatief aan deze criteria en kwalificeren derhalve niet als deelnemerschapslening.
9. De leningen kwalificeren als vreemd vermogen.
10. De verschuldigde rente op dergelijke leningen wordt niet genoemd in artikel 1, eerste lid van de Wet DB. Er is namelijk geen sprake van een lening die feitelijk functioneert als eigen vermogen. Er is dan ook geen Dividendbelasting verschuldigd op de rentebetalingen op deze leningen.

Conclusie

De leningen kwalificeren als vreemd vermogen voor Nederlandse belastingdoeleinden. Er is dan ook geen Dividendbelasting verschuldigd op de rentebetalingen op deze leningen. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2023.