rul-20200324-atr-000002

Aanleiding

Er is een verzoek ingediend voor zekerheid vooraf over de afwezigheid van een Vaste inrichting in Nederland.

Feiten

X is een vennootschap opgericht naar het recht van een land binnen de Europese Unie en feitelijk aldaar gevestigd. X is een dienstverlenend bedrijf. In 2018 en 2019 voert X haar werkzaamheden uit in Nederland, op locatie bij haar opdrachtgever.

Rechtskader

Het verzoek van X om zekerheid vooraf dat geen sprake is van een Vaste inrichting in Nederland ziet op de toepassing van artikel 3, vierde lid, onderdeel a in combinatie met artikel 17, derde lid, onderdeel a of 17a van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb). Als sprake is van een Vaste inrichting op basis van deze artikelen, dient op basis van de relevante bepalingen van het Belastingverdrag tussen Nederland en Verdragsland A te worden bepaald of Nederland wel kan heffen. Relevant is hierbij het besluit van de Staatssecretaris van 19 juni 2019, nr. 2019/13003, Stcrt. 2019, nr. 35519, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden van de Staatssecretaris van 31 december 2018, nr. DB 2018/216528, Stcrt. 2018, 72064, zoals die is gewijzigd bij artikel VII van de Regeling van de Staatssecretaris van 18 december 2019, nr. 2019-0000199975, Stcrt. 2019, 69810.

Overwegingen

1. X oefent, middels haar Nederlandse Vaste inrichting, in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de relevante bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functies van X binnen het concern.
2. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in Staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
3. Op grond van artikel 3, vierde lid, onderdeel a in combinatie met artikel 17 of 17a van de Wet Vpb alsook de relevante bepalingen van het toepasselijke Belastingverdrag en het bijbehorende OESO commentaar is sprake van een Vaste inrichting als X een vaste bedrijfsinrichting heeft waarin gedurende een bepaalde tijd de activiteiten van de onderneming geheel of gedeeltelijk worden uitgeoefend.
4. Tijdens de behandeling van het verzoek is duidelijk geworden dat X haar werkzaamheden uitvoert op locatie van haar opdrachtgever in Nederland. De medewerkers van X hebben ook toegang tot de locatie van de opdrachtgever. Daarnaast worden de werkzaamheden op dezelfde locatie uitgevoerd en wordt voldaan aan het vereiste dat sprake is van een duurzame aanwezigheid van X in Nederland. Er is dus sprake van een Vaste inrichting in Nederland. Voor het boekjaar 2018 wordt aan X een aangifte Vennootschapsbelasting uitgereikt.

Conclusie

Er is geen vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen, voor het boekjaar 2018 en verder wordt aan X een aangifte Vennootschapsbelasting uitgereikt.