rul-20200311-rulov-000001

Aanleiding

X heeft een verzoek ingediend voor het verkrijgen van zekerheid vooraf ten aanzien van de vraag of artikel 10a van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet VPB) van toepassing is op rente die X betaalt aan verbonden lichamen.

Feiten

X is een in Nederland gevestigde vennootschap en maakt onderdeel uit van een groot internationaal concern dat actief is in de industriële sector. Tot de functies die X vervult behoren de houdsterfunctie van binnenlandse en buitenlandse deelnemingen alsmede de financieringsfunctie waaronder begrepen het extern alsmede intern aantrekken van gelden welke gelden worden doorgeleend alsmede op andere wijze worden aangewend. X beschikt over voldoende gekwalificeerd personeel om houdsterfunctie uit te oefenen. X heeft zowel gelden ingeleend van verbonden lichamen als gelden ingeleend van niet verbonden lichamen waarbij niet (meer) is vast te stellen in welke mate de leningen verband houden met rechtshandelingen als bedoeld in art. 10a Wet VPB en rechtshandelingen welke niet vallen onder art. 10a Wet VPB. Bij een deel van de verbonden lichamen wordt de rente op de geleende gelden belast naar een heffing die naar Nederlandse maatstaven redelijk is, bij een ander deel van de verbonden lichamen is daar geen sprake van.

Rechtskader

Voor het verzoek zijn relevant artikel 10a van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969, en het besluit van 19 juni 2019 nr. 2019/13003, Stcrt. 2019, nr. 35519, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden van de Staatssecretaris van 31 december 2018, nr. DB 2018/216528, Stcrt. 2018, 72064, zoals die is gewijzigd bij artikel VII van de Regeling van de Staatssecretaris van 18 december 2019, nr. 2019-0000199975, Stcrt. 2019, 69810.

Overwegingen

1. X oefent in Nederland relevante operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de houdsterfunctie van X.
2. Tevens is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de rechtshandelingen of transacties. Deze rechtshandelingen en transacties passen bij de functies van de vennootschap en zijn niet gekunsteld.
3. De gevraagde zekerheid vooraf heeft geen betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in Staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
4. Het is niet mogelijk is om een historisch verband vast te stellen tussen de rechtshandelingen als bedoeld in artikel 10a Wet VPB en de van verbonden lichamen ingeleende gelden.
5. Bij een deel van de verbonden lichamen die geld uitgeleend hebben aan X kon worden vastgesteld dat bij deze lichamen per saldo een belasting naar de winst wordt geheven over de rente welke naar Nederlandse maatstaven redelijk is en dat er geen sprake is van verrekening van verliezen of van andersoortige afspraken uit jaren voorafgaande aan het jaar waarin de schuld is aangegaan. De rente op deze leningen wordt niet in aftrek beperkt op grond van art. 10a Wet Vpb. Bij gelijkblijvende feiten en omstandigheden geldt dit ook voor de toekomst.
6. Voor de gelden welke zijn ingeleend van verbonden lichamen bij welke lichamen geen sprake is van een per saldo naar de winst geheven belasting welke naar Nederlandse maatstaven redelijk is, is een generieke toerekening afgesproken van de leningen tussen de houdsteractiviteiten en de financieringsactiviteiten. De rente op de leningen toegerekend aan de houdsteractiviteiten is niet aftrekbaar op grond van art. 10a Wet Vpb.

Conclusie

Op grond van het voorgaande wordt de rente verschuldigd aan specifieke verbonden lichamen niet in aftrek beperkt en de rente verschuldigd aan verbonden lichamen welke wordt toegerekend aan de houdsteractiviteiten in aftrek beperkt door de toepassing van art. 10a Wet Vpb. Bovenstaande is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst, met een looptijd van vier jaar (2017 t/m 2020).