rul-20200311-apa-000006

Aanleiding

X heeft een verzoek ingediend om zekerheid vooraf te krijgen over Verrekenprijzen.

Feiten

X is een in Nederland gevestigde entiteit van de multinationale Z-groep. De Z-groep ontwerpt, produceert, en verkoopt producten (“Z-producten”). X verleent ondersteunende diensten aan Y die gevestigd is buiten Europa en ook onderdeel is van de Z-groep. Y is verantwoordelijk voor de wereldwijde verkoop van de Z-producten en is daarnaast eigenaar van de reserveonderdelen die gebruikt worden in Europa, het Midden-Oosten en Afrika (“EMEA”). Y distribueert die reserveonderdelen naar lokale onafhankelijke reparatiebedrijven waarbij X met name opereert als het centrale logistieke centrum voor het EMEA-gebied. Daarnaast verricht X ook “after-sales services” ten behoeve van Y.

Rechtskader

Het verzoek van X ziet op het verkrijgen van zekerheid vooraf over de vaststelling van een zakelijke beloning (een arm’s-lengthbeloning), met inachtneming van artikel 900 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. Relevant is hierbij het besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 19 juni 2019, nr. 2019/13003, Stcrt. 2019, nr. 35519, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden van de Staatssecretaris van Financiën van 31 december 2018, nr. DB 2018/216528, Stcrt. 2018, 72064, zoals die is gewijzigd bij artikel VII van de Regeling van de Staatssecretaris van Financiën van 18 december 2019, nr. 2019-0000199975, Stcrt. 2019, 69810. Het arm’s-lengthbeginsel is in Nederland gecodificeerd door artikel 8b van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 en in het OESO-modelverdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing in artikel 9. In het OESO-commentaar op artikel 9 van het OESO-modelverdrag en de Transfer Pricing Guidelines for Multinational Enterprises and Tax Administrations (OESO- richtlijnen) wordt het arm’s-lengthbeginsel van een nadere invulling voorzien. De OESO- richtlijnen geven een internationaal geaccepteerde invulling aan het arm’s-lengthbeginsel en worden daarom in het verrekenprijsbesluit van 11 mei 2018 (2018-6865) als een passende uitleg en verduidelijking van het in artikel 8b Wet Vpb omschreven beginsel gezien.

Overwegingen

1. X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties en evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in Staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
2. De OESO richtlijnen schrijven voor dat een arm’s-lengthbeloning wordt bepaald door middel van een vergelijkbaarheidsanalyse met onafhankelijke partijen. Daarbij dienen de functies, activa en gelopen risico’s van de tested party te worden meegewogen. In dit geval worden de functies van X uitgeoefend onder regie van Y waarbij X slechts beperkte risico’s loopt. Daarmee zijn binnen de waardeketen van de Z-groep de functies van X in vergelijking met die van Y als uitvoerend te duiden. X kan daarom worden beschouwd als de minst complexe partij in de gelieerde transactie zodat X is aangemerkt als tested party.
3. De OESO-richtlijnen beschrijven een beperkt aantal methoden voor het bepalen van de arm’s-lengthresultaten. Als deze aanwezig is, geeft de CUP methode de best mogelijke indicatie van de zakelijkheid van de gehanteerde prijzen. Voor de activiteiten van X is echter geen CUP aangetroffen. Een andere traditionele methode is de (bruto) cost plus methode die uitgaat van de vergelijking van de bruto marges van vergelijkbare ongelieerde partijen met de tested party. De bepaling van de bruto marge is mede afhankelijk van kostenrubricering en van de vergelijkbare partijen is die onbekend. Daardoor geeft een vergelijking op het niveau van de netto operationele marges (transactional net margin Method met in dit geval de totale kosten als maatstaf) een betrouwbaardere uitkomst. De bij het verzoek gevoegde benchmark studie is beoordeeld en de uitkomst is passend bevonden bij de functies, activa en risico’s van X.

Conclusie

Partijen hebben vastgesteld dat voor de ondersteunende activiteiten van X aan Y een transactional net margin uitgedrukt in een percentage van de totale kosten van X at arm’s length is. Het percentage dat in de vaststellingsovereenkomst is opgenomen valt binnen een range van resultaten van ongelieerde vergelijkbare partijen waarvan de lower quartile 2,05% bedraagt en de upper quartile 5,03%. Vanwege de specifieke functionaliteit van X ten opzichte van de ongelieerde vergelijkbare partijen is in de vaststellingsovereenkomst een percentage binnen de voormelde range en boven de mediaan gehanteerd. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2023.