rul-20200310-apa-000002

Aanleiding

Tussen X en de Belastingdienst is een vaststellingsovereenkomst overeengekomen vóór 1 juli 2019 en daarmee is zekerheid vooraf gekregen over Verrekenprijzen. In de vaststellingsovereenkomst is opgenomen dat in 2020 een tussentijdse evaluatie zal plaatsvinden. Omdat de uitvoering van de overeengekomen methode voor X in de praktijk onvoorziene administratieve lasten tot gevolg heeft, heeft X verzocht om de vaststellingsovereenkomst middels een addendum aan te passen.

Feiten

X is een in Nederland gevestigde distributie-entiteit binnen de – in de dienstverlenende sector actieve – B-groep. De activiteiten van X bestaan uit niet-routinematige marketing- en verkoopactiviteiten voor de markten in EMEA, APAC en het overgrote deel van LATAM op basis van door Y (een niet in de EU gevestigd onderdeel van de B-groep) in licentie gegeven rechten.

Rechtskader

Het verzoek van X betreft een verzoek om zekerheid vooraf te krijgen over een gewijzigde methode om een zakelijke beloning (een arm’s-lengthbeloning) vast te stellen voor haar niet- routinematige marketing- en verkoopactiviteiten. Relevant is hierbij het besluit van de Staatssecretaris van 19 juni 2019, nr. 2019/13003, Stcrt. 2019, nr. 35519, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet- coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden van de Staatssecretaris van 31 december 2018, nr. DB 2018/216528, Stcrt. 2018, 72064, zoals die is gewijzigd bij artikel VII van de Regeling van de Staatssecretaris van 18 december 2019, nr. 2019-0000199975, Stcrt. 2019, 69810. Het arm’s-lengthbeginsel is in Nederland gecodificeerd door artikel 8b van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) en in het OESO-modelverdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing in artikel 9. In het OESO-commentaar op artikel 9 van het OESO- modelverdrag en de Transfer Pricing Guidelines for Multinational Enterprises and Tax Administrations (OESO-richtlijnen) wordt het arm’s-lengthbeginsel van een nadere invulling voorzien. De OESO-richtlijnen geven een internationaal geaccepteerde invulling aan het arm’s- lengthbeginsel en worden daarom in het verrekenprijsbesluit van 11 mei 2018 (2018-6865) als een passende uitleg en verduidelijking van het in artikel 8b Wet Vpb omschreven beginsel gezien.

Overwegingen

1. X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in Staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
2. In de vóór 1 juli 2019 gesloten vaststellingsovereenkomst is overeengekomen dat voor de niet-routinematige distributieactiviteiten van X een profit-split de best passende methode is voor het bepalen van het arm’s-lengthresultaat van X. In de afgelopen jaren is echter gebleken dat de uitvoering van deze methode voor X tot onvoorziene administratieve lasten leidt. Derhalve is overeengekomen om gedurende de resterende looptijd van de vaststellingsovereenkomst, de vaststelling van de zakelijke beloning voor de activiteiten van X zodanig aan te passen dat deze gerelateerd wordt aan een percentage van de omzet. Effectief wordt op basis van de initieel overeengekomen profit- split een gewogen gemiddelde vergoeding (een percentage van de omzet) berekend. De bij het verzoek gevoegde berekening van de gemiddelde vergoeding is beoordeeld en sluit aan bij de profit-split. Teneinde een verband met de werkelijke winstontwikkeling te leggen zal periodiek een evaluatie plaatsvinden om vast te stellen of de vergoeding van X nog overeenkomt met het relatieve aandeel van X in de winst.
3. Tevens is overeengekomen om de (beperkte) vergoeding die samenhangt met de beëindiging van de distributieactiviteiten door X ten aanzien van één specifieke regio in de aangepaste beloning te verwerken.

Conclusie

Partijen hebben vastgesteld dat voor de distributieactiviteiten van X een profit-split at arm’s length is. Partijen zijn overeenkomen om de arm’s-lengthbeloning voor X vast te stellen op basis van een percentage van de omzet. Het percentage dat in het addendum op de vaststellingsovereenkomst is opgenomen is gebaseerd op het aandeel van X in de te verwachten winst en valt binnen een range van [1-6]%. Partijen zijn overeengekomen dat gedurende de looptijd van het addendum dit percentage regelmatig geëvalueerd en zo nodig aangepast zal worden om de aansluiting met de profit-split te waarborgen. Het addendum is overeengekomen voor een periode conform de looptijd van de vóór 1 juli 2019 gesloten vaststellingsovereenkomst.