rul-20200303-atr-000005

Aanleiding

Er is een verzoek ingediend voor het verkrijgen van zekerheid vooraf ten aanzien van de kwalificatie van een buitenlandse Hybride rechtsvorm naar Nederlandse fiscale maatstaven en de toepassing van de deelnemingsvrijstelling.

Feiten

X is een besloten vennootschap opgericht naar het recht van Nederland en feitelijk in Nederland gevestigd. X behoort tot een Nederlands concern, actief in de industriële sector. X is voornemens vennootschap A te verwerven welke is opgericht naar het recht van en feitelijk gevestigd in een jurisdictie binnen de Europese Unie waarmee Nederland een verdrag heeft gesloten. Het verzoek is buiten behandeling gesteld.

Rechtskader

Het verzoek ziet op de kwalificatie van A voor Nederlandse fiscale maatstaven. Op grond van het besluit van 11 december 2009, nr. CPP2009/519M kunnen buitenlandse rechtsvormen worden gekwalificeerd voor Nederlandse fiscale doeleinden. Artikel 2, derde lid, onderdeel c van de AWR in combinatie met het besluit inzake commanditaire vennootschappen, het toestemmingsvereiste van 15 december 2015, nr. BLKB2015/1209M en de Lijst van gekwalificeerde buitenlandse samenwerkingsverbanden spelen hierbij ook een rol. Het verzoek van X om zekerheid vooraf dat de deelnemingsvrijstelling van toepassing is ziet op artikel 13 van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb). Er dient voldaan te zijn aan de eisen van artikel 13, tweede lid Wet Vpb en er mag geen sprake zijn van als belegging gehouden deelnemingen als bedoeld in het negende lid van art 13 Wet Vpb, tenzij sprake is van een kwalificerende beleggingsdeelneming als bedoeld in het elfde lid van artikel 13 Wet Vpb. Relevant is hierbij het besluit van de Staatssecretaris van 19 juni 2019, nr. 2019/13003, Stcrt. 2019, nr. 35519, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden van de Staatssecretaris van 31 december 2018, nr. DB 2018/216528, Stcrt. 2018, 72064, zoals die is gewijzigd bij artikel VII van de Regeling van de Staatssecretaris van 18 december 2019, nr. 2019-0000199975, Stcrt. 2019, 69810.

Overwegingen

Ondanks herhaaldelijke verzoeken is niet voldoende additionele informatie verstrekt om de behandeling van het verzoek af te kunnen ronden. Het verzoek is derhalve buiten behandeling gesteld.

Conclusie

Er is geen vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen omdat het verzoek buiten behandeling is gesteld.