rul-20200303-apa-000004

Aanleiding

X heeft een verzoek ingediend om zekerheid vooraf te krijgen over Verrekenprijzen.

Feiten

X is een vennootschap gevestigd in Nederland. Y is gevestigd in een lidstaat van de Europese Unie (EU). X en Y behoren beiden tot een internationaal opererend concern dat actief is in de dienstverleningssector. X en Y hebben afgesproken dat zij een aantal functies en activiteiten gezamenlijk zullen gaan verrichten. Voor het delen van alle kosten die verband houden met de uitvoering van de gezamenlijke functies en activiteiten hebben X en Y een zogenoemde Cost Contribution Agreement (CCA) afgesloten met elkaar.

Rechtskader

Het verzoek van X ziet op het verkrijgen van zekerheid vooraf over de vaststelling van een zakelijke beloning (een arm’s-lengthbeloning). Relevant is hierbij het besluit van de Staatssecretaris van 19 juni 2019, nr. 2019/13003, Stcrt. 2019, nr. 35519, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet- coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden van de Staatssecretaris van 31 december 2018, nr. DB 2018/216528, Stcrt. 2018, 72064, zoals die laatstelijk is gewijzigd bij artikel VII van de Regeling van de Staatssecretaris van 18 december 2019, nr. 2019-0000199975, Stcrt. 2019, 69810. Het arm’s-lengthbeginsel is in Nederland gecodificeerd door artikel 8b  van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) en in het OESO-modelverdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing in artikel 9. In het OESO-commentaar op artikel 9  van het OESO- modelverdrag en de Transfer Pricing Guidelines for Multinational Enterprises and Tax Administrations (OESO-richtlijnen) wordt het arm’s-lengthbeginsel van een nadere invulling voorzien. De OESO-richtlijnen geven een internationaal geaccepteerde invulling aan het arm’s- lengthbeginsel en worden daarom in het verrekenprijsbesluit van 11 mei 2018 (2018-6865) als een passende uitleg en verduidelijking van het in artikel 8b Wet Vpb omschreven beginsel gezien.

Overwegingen

1. X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd  in Staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
2. Voor CCA’s dient aansluiting te worden gezocht bij het arm’s-lengthbeginsel zoals uitgewerkt in de OESO-richtlijnen en in het bijzonder bij hoofdstuk VIII van de OESO- richtlijnen. Op basis van het arm’s-lengthbeginsel dient de beloning te worden gerelateerd aan de uitgeoefende functies met inachtneming van de gelopen risico’s en gebruikte activa.
3. Dat betekent dat een deelnemer in een CCA die risico’s op zich neemt ook control moet uitoefenen ten aanzien van deze risico’s en over de financiële capaciteit moet beschikken  om de negatieve uitwerking van deze risico’s te dragen.
4. De OESO-richtlijnen schrijven in hoofdstuk VIII voor dat het relatieve aandeel van iedere deelnemer in de bijdragen aan de CCA overeen dient te stemmen met het relatieve aandeel van die deelnemer in de totale verwachte voordelen. Het arm’s-lengthbeginsel brengt voorts met zich mee dat zowel het relatieve aandeel van iedere deelnemer in de bijdragen aan de CCA als het relatieve aandeel van die deelnemer in de totale verwachte voordelen, vastgesteld wordt op basis van de waarde in het economische verkeer. Indien echter aannemelijk is dat de gemiddelde relatieve toegevoegde waarde van de individuele prestaties die de verschillende deelnemers aan de CCA bijdragen ongeveer gelijk is, is het in overeenstemming met het arm’s-lengthbeginsel om bij de bepaling of ieders aandeel in de totale verwachte voordelen overeenstemt met ieders aandeel in de bijdragen uit te gaan van de kostprijs van de bijdragen.
5. In de CCA die X en Y zijn aangegaan zullen beide partijen 50% van de gemeenschappelijke kosten dragen. X en Y hebben aannemelijk gemaakt dat de relatieve toegevoegde waarde van deze kosten gelijk is aan het voordeel dat beide partijen van de CCA ondervinden.

Conclusie

Partijen hebben vastgesteld dat de CCA in overeenstemming is met het arm’s-lengthbeginsel, waarbij rekening is gehouden met de situatie dat er jaarlijks een beperkte afwijking ten aanzien van de ingeschatte kosten kan bestaan. Partijen zijn overeengekomen dat in dat geval een vereffeningsbetaling zal plaatsvinden welke zonder mark-up zal worden doorbelast. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 juli 2018 tot en met 30 juni 2023.