rul-20200218-atr-000009

Aanleiding

Er is een verzoek ingediend voor het verkrijgen van zekerheid vooraf ten aanzien van de toepassing van de deelnemingsvrijstelling. Men wenst zekerheid voor de boekjaren 2020 tot en met 2024.

Feiten

X is een vennootschap opgericht naar Nederlands recht en feitelijk in Nederland gevestigd. X behoort tot een internationaal opererend concern, C, dat in het buitenland en in Nederland operationele activiteiten ontplooit. De C-groep is actief in de dienstverlenende sector. Voor de volledigheid zij nog opgemerkt dat X twee minderheidsaandeelhouders heeft; een daarvan is een vennootschap opgericht naar Nederlands recht en feitelijk in Nederland gevestigd en de ander is opgericht naar en gevestigd in een land buiten de Europese Unie (EU). X treedt op als actieve Houdstervennootschap. X houdt onder andere aandelen in A, een vennootschap opgericht naar het recht van en gevestigd in een land buiten de EU. A houdt (in) direct een aantal vennootschappen die opgericht en gevestigd zijn in het hetzelfde land buiten de EU. Zowel A als haar dochterondernemingen drijven een actieve onderneming.

Rechtskader

Het verzoek van X om zekerheid vooraf dat de deelnemingsvrijstelling van toepassing is, ziet op artikel 13, negende en elfde lid van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb). De deelnemingsvrijstelling moet op het niveau van de directe deelneming getoetst worden, in dit geval A. Relevant is hierbij het besluit van de Staatssecretaris van 19 juni 2019, nr. 2019/13003, Stcrt. 2019, nr. 35519, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden van de Staatssecretaris van 31 december 2018, nr. DB 2018/216528, Stcrt. 2018, 72064, zoals die is gewijzigd bij artikel VII van de Regeling van de Staatssecretaris van 18 december 2019, nr. 2019-0000199975, Stcrt. 2019, 69810.

Overwegingen

1. X oefent in Nederland relevante operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functies van het lichaam binnen het concern.
2. De gevraagde zekerheid vooraf heeft geen betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in Staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden. Tevens is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties.
3. X houdt meer dan 5% van de aandelen in A, te weten 100%. A heeft een rechtsvorm die vergelijkbaar is met een Nederlandse N.V. op grond van het besluit van 11 december 2009, CP2009/519M, zodat A kwalificeert als een niet-transparante entiteit. Aan de eisen in het tweede lid van artikel 13 van de Wet Vpb is voldaan. De deelneming heeft een in aandelen verdeeld kapitaal en het belang van X in A is groter dan 5%.
4. Er is (onder andere) sprake van een kwalificerende beleggingsdeelneming als de bezittingen, onmiddellijk of middellijk, van de deelneming niet doorgaans voor meer dan de helft bestaan uit laagbelaste vrije beleggingen. Om deze toets te kunnen maken is een toerekeningsbalans opgesteld waarop alle bezittingen van A en haar dochtermaatschappijen zijn opgenomen. Basis voor deze toerekeningsbalans zijn de bezittingen zoals opgenomen in de commerciële jaarrekening.
5. Op basis van de toerekeningsbalans is duidelijk dat de, onmiddellijke en middellijke, bezittingen van A niet doorgaans voor meer dan de helft bestaan uit laagbelaste vrije beleggingen. Dit betekent dat de deelnemingsvrijstelling van toepassing is op de voordelen die X verkrijgt vanuit A.

Conclusie

Gelet op artikel 13, negende lid en elfde lid, onderdeel b van de Wet Vpb is de deelnemingsvrijstelling van toepassing op het belang van X in A. Bovenstaande is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst, met een looptijd van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2024.