rul-20200213-apa-000001

Aanleiding

In het kader van de klantbehandeling heeft de Belastingdienst een bestaande structuur van X ter discussie gesteld waarin naar haar mening de gerealiseerde resultaten niet in overeenstemming met het arm’s-lengthbeginsel aan de betrokken landen/entiteiten zijn gealloceerd. Tussen de Belastingdienst en X is vervolgens vooroverleg gevoerd met het oog op de totstandkoming van een Ruling met een internationaal karakter.

Feiten

X is een in Nederland gevestigde dienstverlenende onderneming die voor haar bedrijfsexploitatie gebruik maakt van materiële vaste activa. X heeft een deelneming in jurisdictie A die op haar beurt deelnemingen houdt in andere vennootschappen gevestigd in jurisdictie A. Het juridisch eigendom van de materiële vaste activa is in handen van de in jurisdictie A gevestigde vennootschappen. De in jurisdictie A gevestigde vennootschappen (hierna: Y) verhuren de materiële vaste activa aan X en brengen hiervoor een huurprijs in rekening.

Rechtskader

Het vooroverleg zag op het verkrijgen van zekerheid vooraf over de vaststelling van een zakelijke beloning (een arm’s-lengthbeloning) zoals bedoeld in het Besluit van 19 juni 2019, nr. 2019/13003, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter en de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden van 31 december 2018, nr. DB 2018/216528. Het arm’s-lengthbeginsel is in Nederland gecodificeerd door artikel 8b van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) en in het OESO-modelverdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing in artikel 9. In het OESO-commentaar op artikel 9 van het OESO- modelverdrag en de Transfer Pricing Guidelines for Multinational Enterprises and Tax Administrations (OESO-richtlijnen) wordt het arm’s-lengthbeginsel van een nadere invulling voorzien. De OESO-richtlijnen geven een internationaal geaccepteerde invulling aan het arm’s- lengthbeginsel en worden daarom in het verrekenprijsbesluit van 11 mei 2018 (2018-6865) als een passende uitleg en verduidelijking van het in artikel 8b Wet Vpb omschreven beginsel gezien.

Overwegingen

De grensoverschrijdende transacties waarop het vooroverleg zag hebben reeds plaatsgevonden. Aangezien het vooroverleg gedeeltelijk zag op jaren waarvoor de belastingaangifte nog niet is ingediend, wordt met betrekking tot die jaren een eventuele vaststellingsovereenkomst aangemerkt als een voorafgaande verrekenprijsafspraak waarop het Besluit van 19 juni 2019 (2019/13003) van toepassing is. Geconstateerd is dat de tussen de Belastingdienst en X overeen te komen arm’s-lengthbeloning voor de activiteiten van X niet gelijk is aan de beloning die in de tussen X en Y gesloten contracten is overeengekomen. De Belastingdienst geeft geen zekerheid vooraf omdat sprake is van een onzakelijke transactie die is ingegeven voor aandeelhoudersmotieven. Het verzoek is derhalve buiten behandeling gesteld.

Conclusie

Er is vooroverleg gevoerd met het oog op de totstandkoming van een Ruling met een internationaal karakter. Dit vooroverleg heeft niet geleid tot de totstandkoming van een Ruling. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat de Belastingdienst en X wel overeenstemming hebben bereikt over de relevante jaren waarvoor de aangiften Vennootschapsbelasting reeds zijn ingediend.