rul-20200205-atr-000004

Aanleiding

Er is verzocht om zekerheid vooraf over de inhoudingsvrijstelling. Men wenst zekerheid voor de boekjaren 2019 tot en met 2023.

Feiten

X is een vennootschap opgericht naar het recht van Nederland en feitelijk in Nederland gevestigd. X wordt gehouden door vennootschap Y, gevestigd in een andere lidstaat van de Europese Unie die zich bezig houdt met dienstverlenende activiteiten. In het verleden dreef X, via haar 100% dochtervennootschap, een actieve onderneming in Nederland. Deze onderneming is echter verkocht aan een derde. X heeft zelf geen personeel in dienst.

Rechtskader

Het verzoek van X om zekerheid vooraf ziet op toepassing van de inhoudingsvrijstelling als bedoeld in artikel 4, tweede lid en verder van de Wet op de Dividendbelasting 1965 (‘Wet DB’). Deze zekerheid vraagt men voor uitkeringen van X aan haar aandeelhouder Y. Relevant is hierbij het besluit van de Staatssecretaris van 19 juni 2019, nr. 2019/13003, Stcrt. 2019, nr. 35519, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden van de Staatssecretaris van 31 december 2018, nr. DB 2018/216528, Stcrt. 2018, 72064, zoals die is gewijzigd bij artikel VII van de Regeling van de Staatssecretaris van 18 december 2019, nr. 2019-0000199975, Stcrt. 2019, 69810.

Overwegingen

In paragraaf 3 van het Besluit van 19 juni 2019, nr. 2019/31003 is onder a. aangegeven dat vooroverleg ter verkrijging van zekerheid vooraf in de vorm van een Ruling met een internationaal karakter slechts wordt aangegaan als het verzoekende lichaam deel uitmaakt van een concern dat in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uitoefent (de zogenoemde economische nexus) en er bovendien voor rekening en risico van de verzoekende belanghebbende bedrijfseconomische operationele activiteiten worden uitgeoefend, waarvoor op concernniveau voldoende relevant personeel in Nederland aanwezig is. Deze activiteiten moeten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern. Hier wordt niet aan voldaan, zodat geen vooroverleg worden gevoerd.

Conclusie

Het verzoek om vooroverleg kan niet in behandeling worden genomen. Het verzoek is buiten behandeling gesteld.