rul-20191217-atr-000012

Aanleiding

Er is verzocht om zekerheid vooraf over de toepassing van de deelnemingsvrijstelling. Men wenst zekerheid voor de jaren 2019 tot en met 2023.

Feiten

X is een vennootschap opgericht naar het recht van Nederland en feitelijk in Nederland gevestigd. X behoort tot een concern, actief in de transport sector, zowel in Nederland als in het buitenland. X houdt alle aandelen in een vennootschap, opgericht naar het recht van en gevestigd in een land buiten de Europese Unie. X heeft geen personeel in dienst. Het verzoek is ingetrokken.

Rechtskader

Er dient voldaan te zijn aan de eisen van artikel 13, tweede lid van de Wet op de vennoot – schapsbelasting 1969 (‘Wet Vpb’) en er mag geen sprake zijn van als belegging gehouden deelnemingen als bedoeld in het negende lid van artikel 13 Wet Vpb, tenzij sprake is van een kwalificerende beleggingsdeelneming als bedoeld in het elfde lid van artikel 13 Wet Vpb. Relevant is hierbij het besluit van 19 juni 2019 (nummer 2019/13003), waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter en de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (DB 2018/216528).

Overwegingen

De overwegingen zijn:
1. In paragraaf 3 van het Besluit van 19 juni 2019, nr. 2019/31003 is onder a. aangegeven dat vooroverleg ter verkrijging van zekerheid vooraf in de vorm van een Ruling met een internationaal karakter slechts wordt aangegaan als het verzoekende lichaam deel uitmaakt van een concern dat in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uitoefent (de zogenoemde economische nexus) en er bovendien voor rekening en risico van de verzoekende belanghebbende bedrijfseconomische operationele activiteiten worden uitgeoefend, waarvoor op concernniveau voldoende relevant personeel in Nederland aanwezig is. Deze activiteiten moeten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern.
2. Er worden niet voor rekening en risico van de verzoekende belanghebbende relevante bedrijfseconomische operationele activiteiten in Nederland uitgeoefend.
3. Derhalve wordt niet voldaan aan de hierboven genoemde voorwaarde en kan geen vooroverleg worden gevoerd.

Conclusie

Het verzoek om vooroverleg kan niet in behandeling worden genomen. Het verzoek is ingetrokken.