rul-20191217-apa-000003

Aanleiding

X heeft een verzoek ingediend om zekerheid vooraf te krijgen over Verrekenprijzen.

Feiten

X is een in Nederland gevestigde entrepreneur van de X groep die zich bezighoudt met dienstverlening. Een aantal jaren geleden heeft X besloten haar activiteiten uit te breiden naar het buitenland. In dit verband zijn 2 vennootschappen (A en B) opgericht in een ander Europees land (Z). In land Z worden sindsdien verhuur- en montageactiviteiten verricht onder de regie van X. A verricht verkoopwerkzaamheden in land Z en sluit overeenkomsten met klanten met betrekking tot de verhuur van activa, welke in eigendom zijn van X. B verricht montagewerkzaamheden met betrekking tot de betreffende activa en verricht in voorkomende gevallen ook verkoopwerkzaamheden. Aansturing en technische begeleiding wordt uitgevoerd door X. De verkoopwerkzaamheden in land Z vinden plaats op basis van het in Nederland reeds ontwikkelde concept, echter genuanceerd en geënt op de lokale behoeften. A en B zijn geen eigenaar van immateriële activa. De activiteiten van A en B zijn uitvoerend van aard en A en B lopen bij het uitvoeren van hun activiteiten zeer beperkte risico’s.

Rechtskader

Het verzoek van X ziet op het verkrijgen van zekerheid vooraf over de vaststelling van een zakelijke beloning (een arm’s-lengthbeloning). Relevant is hierbij het Besluit van 19 juni 2019, 2019/13003, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter en de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden van 31 december 2018, nr. DB 2018/216528. Het arm’s-lengthbeginsel is in Nederland gecodificeerd door artikel 8b  van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) en in het OESO-modelverdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing in artikel 9. In het OESO-commentaar op artikel 9  van het OESO- modelverdrag en de Transfer Pricing Guidelines for Multinational Enterprises and Tax Administrations (OESO-richtlijnen) wordt het arm’s-lengthbeginsel van een nadere invulling voorzien. De OESO-richtlijnen geven een internationaal geaccepteerde invulling aan het arm’s- lengthbeginsel en worden daarom in het verrekenprijsbesluit van 11 mei 2018 (2018-6865) als een passende uitleg en verduidelijking van het in artikel 8b Wet Vpb omschreven beginsel gezien.

Overwegingen

–X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts) handeling(en) of transacties, en evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in Staten die zijn  opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden. –De OESO richtlijnen schrijven voor dat een arm’s length beloning wordt bepaald door middel van een vergelijkbaarheidsanalyse met onafhankelijke partijen. Daarbij dienen de functies, activa en gelopen risico’s van de tested party (dat zijn hier A en B) te worden meegewogen. In dit geval zijn binnen de waardeketen van de groep de functies van A en B in vergelijking met die van X als uitvoerend te duiden. Uit de weging van functies, activa en risico’s van A en B en die van haar opdrachtgever X volgt dat A en B als minst complex geduid dienen te worden ten opzichte van X. –De OESO-richtlijnen beschrijven een beperkt aantal methoden voor het bepalen van de arm’s length resultaten. Als deze aanwezig is, geeft de CUP methode de best mogelijke indicatie van de zakelijkheid van de gehanteerde prijzen. Voor de activiteiten van A en B is echter geen CUP aangetroffen. Een andere traditionele methode is de (bruto) resale minus methode die uitgaat van de vergelijking van de bruto marges van vergelijkbare ongelieerde partijen met de tested party. De bepaling van de bruto marge is mede afhankelijk van kostenrubricering en van de vergelijkbare partijen is die onbekend. –Daardoor geeft een vergelijking op het niveau van de netto operationele marges (transactional net margin Method met in dit geval de omzet als maatstaf) een betrouwbaardere uitkomst. Gezien de omvang van de onderneming heeft X ter onderbouwing van het gehanteerde percentage een rapport aangeleverd waarin de operationele marges van vergelijkbare onafhankelijke marktpartijen zijn opgenomen. Deze onderbouwing is beoordeeld en passend bevonden.

Conclusie

Partijen hebben vastgesteld dat voor de gezamenlijke activiteiten van A en B een transactional net margin uitgedrukt in een percentage van de omzet at arm’s length is. Het percentage dat in de vaststellingsovereenkomst is opgenomen komt overeen met het gemiddelde van de resultaten van de vergelijkbare partijen en valt binnen een range van [1- 7%]. De vaststellingsovereenkomst heeft een looptijd van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2022.