rul-20191203-apa-000013

Aanleiding

In het kader van de klantbehandeling heeft de Belastingdienst een bestaande structuur van X ter discussie gesteld waarin naar haar mening de gerealiseerde resultaten niet in overeenstemming met het arm’s-lengthbeginsel aan de betrokken landen/entiteiten zijn gealloceerd. Dit heeft geleid tot een vaststellingsovereenkomst tussen de Belastingdienst en X.

Feiten

X is een in Nederland gevestigde dienstverlenende onderneming die voor haar bedrijfsexploitatie gebruik maakt van materiële vaste activa. X heeft een deelneming in jurisdictie A die op haar beurt deelnemingen houdt in andere vennootschappen gevestigd in jurisdictie A. Het juridisch eigendom van de materiële vaste activa is in handen van de in jurisdictie A gevestigde vennootschappen. De in jurisdictie A gevestigde vennootschappen verhuren de materiële vaste activa aan X en brengen hiervoor een huurprijs in rekening die volgens X is vastgesteld op basis van tarieven zoals die door in de markt opererende partijen zouden worden gehanteerd.

Rechtskader

Het arm’s-lengthbeginsel is in Nederland gecodificeerd door artikel 8b Wet op de vennootschaps- belasting 1969 (Wet Vpb) en in het OESO-modelverdrag ter voorkoming van dubbele belasting- heffing in artikel 9. In het OESO-commentaar op artikel 9 van het OESO- modelverdrag en de Transfer Pricing Guidelines for Multinational Enterprises and Tax Administrations (OESO- richtlijnen) wordt het arm’s-lengthbeginsel van een nadere invulling voorzien. De OESO- richtlijnen geven een internationaal geaccepteerde invulling aan het arm’s- lengthbeginsel en worden daarom in het Verrekenprijsbesluit van 11 mei 2018 (2018-6865) als een passende uitleg en verduidelijking van het in artikel 8b Wet Vpb omschreven beginsel gezien.

Overwegingen

1. De grensoverschrijdende transacties waarop de vaststellingsovereenkomst ziet hebben reeds plaatsgevonden. Aangezien de vaststellingsovereenkomst gedeeltelijk ziet op jaren waarvoor de belastingaangifte nog niet is ingediend, wordt met betrekking tot die jaren de vaststellingsovereenkomst aangemerkt als een voorafgaande verrekenprijsafspraak waarop het Besluit van 19 juni 2019 (2019/13003) van toepassing is.
2. X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige danwel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts) handeling(en) of transacties, en evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in Staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
3. Het Verrekenprijsbesluit 2018 schrijft in paragraaf 5.1 voor dat aan de juridisch eigenaar van een materieel vast actief, die niet de relevante functies ten aanzien van het actief vervult, slechts een relatief beperkte beloning kan worden toegerekend.
4. De Belastingdienst is van mening dat het zwaartepunt van de ”control and risk mitigation functions” ten aanzien van het beheer en de exploitatie van de materiële vaste activa bij de in Nederland gevestigde onderneming X aanwezig is en dat de juridisch eigenaar van de materiële vaste activa slechts beperkte functies vervult. De Belastingdienst heeft daarom de stelling ingenomen dat de beloning (de huurinkomsten) die is toegerekend aan de juridisch eigenaar van de materiële vaste activa in jurisdictie A niet at arm’s length is.

Conclusie

1. Na overleg tussen partijen heeft X ervoor gekozen om de feitelijke leiding van de in jurisdictie A gevestigde gelieerde vennootschappen te verplaatsen naar Nederland. Deze verplaatsing heeft inmiddels plaatsgevonden. 2. In de voorafgaande verrekenprijsafspraak is opgenomen dat het fiscale resultaat van de in jurisdictie A gevestigde vennootschappen vanaf een overeengekomen tijdstip tot het moment van de verplaatsing van de feitelijke leiding (hierna: “betreffende periode”) in de Nederlandse belastingheffing bij X wordt betrokken. X wordt in de betreffende periode geacht voor fiscale doeleinden economisch eigenaar te zijn van de materiële vaste activa, welke juridisch eigendom zijn van de in jurisdictie A gevestigde vennootschappen. 3. Op de fiscale balans van X, waaraan de materiële vaste activa worden toegerekend in de betreffende periode, worden de materiële vaste activa gewaardeerd volgens de boekwaarde op de balans van de gelieerde vennootschappen in jurisdictie A. Ook bij de uit jurisdictie A naar Nederland verplaatste vennootschappen zal worden uitgegaan van de boekwaarden op de balans. Bovenstaande is vastgelegd in een vaststellingovereenkomst. Het gedeelte van de vaststellings- overeenkomst dat kan worden aangemerkt als een voorafgaande verreken prijsafspraak betreft de jaren 2017, 2018 en 2019. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat de Belastingdienst en X ook overeenstemming hebben bereikt over de relevante jaren waarvoor de aangiften Vennootschapsbelasting reeds zijn ingediend.