rul-20191126-atr-000003

Aanleiding

Er is verzocht om een vangnetbeslissing als bedoeld in artikel 26, zevende lid, van het Belastingverdrag tussen Nederland en de Verenigde Staten van Amerika.

Feiten

X staat aan het hoofd van het concern en is opgericht naar het recht van de Verenigde Staten van Amerika en houdt indirect, via een aantal tussenschakels in de Verenigde Staten van Amerika, een belang in een Nederlandse commanditaire vennootschap. Het concern is actief in de dienstverlenende sector. De commanditaire vennootschap houdt op haar beurt alle lidmaatschapsrechten in een Coöperatie naar het recht van Nederland. Deze Coöperatie fungeert (indirect) als houdstercoöperatie voor een aantal actieve Nederlandse en buitenlandse vennootschappen welke eveneens actief zijn in de dienstverlenende sector. De Coöperatie is op grond van artikel 1, achtste lid, van de Wet op de Dividendbelasting 1965 inhoudingsplichtig voor de Nederlandse Dividendbelasting. De commanditaire vennootschap is vanuit Nederlands fiscaal perspectief aan te merken als een vennootschap die besloten en dus transparant is. Vanuit Amerikaans fiscaal perspectief wordt de commanditaire vennootschap in dit specifieke geval aangemerkt als een vennootschap.

Rechtskader

Het verzoek is gericht op het verkrijgen van een zogenoemde vangnetbeslissing zoals opgenomen in artikel 26, zevende lid, van het verdrag tussen Nederland en de Verenigde Staten van Amerika. Relevant is het besluit van 19 juni 2019 (nummer 2019/13003), waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter en de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (DB 2018/216528).

Overwegingen

1. Er is sprake van een verzoek voor het verkrijgen van een zogenoemde vangnetbeslissing. Om succesvol een beroep te kunnen doen op het Belastingverdrag tussen Nederland en de Verenigde Staten van Amerika dient de verkrijger van de voordelen onder andere aangemerkt te worden als een gekwalificeerd persoon als bedoeld in artikel 26 van het verdrag. Indien de verkrijger niet voldoet aan een van de andere mogelijkheden van dit artikel, kan onder omstandigheden een beroep worden gedaan op de vangnetbeslissing van het zevende lid. Bij de beoordeling of een lichaam in aanmerking komt voor de toepassing van artikel 26, zevende lid, van het verdrag is van belang om vast te stellen of de persoon is opgericht, verworven, of in standgehouden ter verkrijging van verdragsvoordelen dan wel de uitoefening van de activiteiten voornamelijk daarop is gericht. In aanvullende stukken bij het verdrag worden een aantal factoren genoemd die bij de beoordeling meegenomen kunnen worden.
2. Op grond van onderdeel 8 van het besluit van 19 juni 2019, nr. 2019/13003 heeft een dergelijke beslissing niet het karakter van een vaststellingsovereenkomst. Wel is sprake van zekerheid vooraf als bedoeld in de Wet op de internationale bijstandsverlening en dient de afspraak uitgewisseld te worden met het buitenland. Om deze reden dient ook getoetst te worden aan de voorwaarden opgenomen in onderdeel 3 van het hiervoor aangehaalde besluit.
3. In het voorliggende geval wordt geacht sprake te zijn van belastingbesparing als bedoeld in onderdeel 3, onderdeel b, ten eerste, van het hiervoor aangehaalde besluit. In de structuur is een Hybride rechtsvorm opgenomen, namelijk de commanditaire vennootschap naar het recht van Nederland. Dit betekent dat sprake is van een zogenoemde Hybride mismatch. Betalingen aan de naar Nederlandse maatstaven transparante commanditaire vennootschap worden bij de in de Verenigde Staten van Amerika gevestigde participanten (nog) niet in de heffing betrokken. De (doorslaggevende) beweegreden voor het verrichten van de transactie lijkt derhalve het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting. Vanwege deze reden wordt het verzoek om een vangnetbeslissing niet in behandeling genomen en wordt het vooroverleg gestaakt.

Conclusie

Aangezien sprake is van belastingbesparing wordt het verzoek om een vangnetbeslissing niet in behandeling genomen. Het voorgaande laat onverlet dat – mits aan de daarvoor geldende eisen wordt voldaan – na het indienen van de aangifte Dividendbelasting ten aanzien van een specifieke dividenduitkering alsnog om een teruggaaf van de bronbelasting kan worden verzocht. Het betreft dan geen verzoek meer om zekerheid vooraf over de toepassing van dat Belastingverdrag. Een dergelijk verzoek in het kader van de teruggaafprocedure wordt daarom niet aan het besluit getoetst.