rul-20191104-atr-000006

Aanleiding

Er is verzocht om zekerheid vooraf ten aanzien van de vraag of sprake is van inhoudingsplicht voor de Dividendbelasting.

Feiten

X is een Coöperatie opgericht naar het recht van Nederland en feitelijk in Nederland gevestigd. X behoort tot een internationaal concern, Z, dat actief is in de financiële sector en dat al langer gebruik maakt van een Nederlands houdsterplatform voor diverse door haar bestuurde investeringsfondsen. X heeft één lid, Y, dat is opgericht naar het recht van een jurisdictie waarmee Nederland een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting heeft gesloten en dat niet is opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden. X zal als houdstermaatschappij optreden voor diverse fondsinvesteringen. Zij zal daarvoor relevante operationele activiteiten gaan uitoefenen in Nederland. Zij zal over eigen kantoorruimte beschikken en eigen personeel in dienst hebben die over professionele kennis beschikken en ervaring hebben om de investeringen actief te managen. X zal geen stukken uitgeven die in fiscale zin kwalificeren als schriftelijke aandeelbewijzen of daarmee vergelijkbare stukken. Daarnaast is een lidmaatschapsrecht in X slechts overdraagbaar na voorafgaande schriftelijke toestemming daartoe door alle leden van X. X zal de samenstelling van het ledenbestand bijhouden in een ledenregister. Er zijn geen natuurlijke personen met een direct of indirect belang van 5% of meer in X.

Rechtskader

X verzoekt om zekerheid vooraf met betrekking of er sprake is van een houdstercoöperatie als bedoeld in artikel 1, achtste lid van de Wet op de Dividendbelasting (Wet DB). Deze zekerheid vraagt X met betrekking tot uitkeringen aan Y. Relevant is hierbij het besluit van 19 juni 2019 (nummer 2019/13003), waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter en de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden van 31 december 2018, nr. DB 2018/216528.

Overwegingen

1. X zal relevante operationele activiteiten uitoefenen in Nederland met behulp van eigen kantoorruimte en eigen personeel die voor haar eigen rekening en risico zullen worden uitgeoefend (de zogenoemde economische nexus). Deze activiteiten passen bovendien bij de functie van de vennootschap binnen het concern. De gevraagde zekerheid vooraf heeft geen betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet- coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
2. Tevens is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties omdat in het verleden vanwege commerciële redenen is gekozen voor Nederland.
3. Op basis van artikel 1, eerste lid in samenhang met artikel 1, tweede lid van de Wet DB zijn houdstercoöperaties inhoudingsplichtig voor de heffing van Dividendbelasting.
4. Een houdstercoöperatie is in artikel 1, achtste lid van de Wet DB gedefinieerd als een Coöperatie waarvan de feitelijke werkzaamheid in het voorafgaande jaar voor 70% of meer (hoofdzakelijk) bestaat uit het houden van deelnemingen of het direct of indirect financieren van met haar verbonden lichamen of natuurlijke personen. Of een Coöperatie voldoet aan de definitie van een houdstercoöperatie wordt in beginsel bepaald op basis van de balans. Ook andere factoren mogen in aanmerking worden genomen, zoals de aard van haar activa, passiva, omzet en winst genererende werkzaamheden en de tijd die het personeel van de Coöperatie kwijt is aan hun werkzaamheden. Het betreft een doorgaans-toets, waardoor er voor een korte periode of een aantal korte perioden kan worden afgeweken van de grens van 70%. Een Coöperatie die zich actief bezighoudt met het beheer van haar investeringen en die in verband hiermee voldoende (kwalitatieve en kwantitatieve) aanwezigheid heeft in Nederland (zoals personeel en een kantoor), kwalificeert niet als houdstercoöperatie.
5. De verwachting is dat X op basis van de toekomstige balans kan worden aangemerkt als een houdstercoöperatie. Dit betekent dat het van belang is om naar de overige factoren te kijken, waaronder de werkzaamheden van het aanwezige personeel. Het aanwezige personeel van de groep in Nederland gaat voor rekening en risico van X werkzaamheden uitoefenen. Het personeel verricht deze werkzaamheden vanuit een kantoor in Nederland. Op grond van de beschreven feiten en omstandigheden is vastgesteld dat er voldoende kwalitatieve en kwantitatieve aanwezigheid is in Nederland. De personeelsleden verrichten hoogwaardige activiteiten in Nederland en worden daarbij passend beloond. Dit betekent dat X niet aangemerkt kan worden als houdstercoöperatie in de zin van artikel 1, achtste lid van de Wet DB. X is derhalve niet inhoudingsplichtig voor de Dividendbelasting.

Conclusie

Vanaf 1 januari 2020 kwalificeert X niet als houdstercoöperatie in de zin van artikel 1, lid 8 van de Wet DB. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst, met een looptijd van 12 augustus 2019 tot en met 31 december 2023.