rul-20191018-apa-000010

Aanleiding

Tussen X en de Belastingdienst is een vaststellingsovereenkomst overeengekomen vóór 1 juli 2019 en is daarmee zekerheid vooraf gekregen over Verrekenprijzen. Vanwege een onvolkomenheid is de vaststellingsovereenkomst middels een addendum na 1 juli 2019 aangepast.

Feiten

X is een in Nederland gevestigde distributie-entiteit binnen de B groep. Y, gevestigd in het buitenland, maakt ook onderdeel uit van de B groep. De activiteiten van X bestaan uit marketing- en verkoopactiviteiten, waarbij X handelt binnen door Y gestelde kaders. X verkrijgt hierbij eigendom van de goederen en verstuurt facturen naar klanten op eigen naam. Voorts verricht X logistieke en administratieve werkzaamheden die gerelateerd zijn aan haar distributie- activiteiten.

Rechtskader

Het verzoek van X ziet op distributie- en inkoopactiviteiten en betreft een verzoek om zekerheid vooraf te verkrijgen over de vaststelling van een zakelijke beloning (een arm’s-lengthbeloning). Relevant is hierbij het Besluit van 19 juni 2019, nr. 2019/13003, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter en de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden van 31 december 2018, nr. DB 2018/216528). Het arm’s-lengthbeginsel is in Nederland gecodificeerd door artikel 8b van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) en in het OESO-modelverdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing in artikel 9. In het OESO-commentaar op artikel 9 van het OESO-modelverdrag en de Transfer Pricing Guidelines for Multinational Enterprises and Tax Administrations (OESO-richtlijnen) wordt het arm’s-lengthbeginsel van een nadere invulling voorzien. De OESO-richtlijnen geven een internationaal geaccepteerde invulling aan het arm’s-lengthbeginsel en worden daarom in het verrekenprijsbesluit van 11 mei 2018 (2018-6865) als een passende uitleg en verduidelijking van het in artikel 8b Wet Vpb 1969 omschreven beginsel gezien.

Overwegingen

1. X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties.
2. De distributieactiviteiten van X vinden in zeer beperkte mate plaats met entiteiten die zijn gevestigd in Staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet- coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden. Uit voorbeeld 12 in bijlage 2 bij de brief van 23 april 2019 aan de Tweede Kamer met nummer 25087, nr. 237 volgt dat in geval een niet substantieel deel van de verkopen plaatsvindt aan partijen die gevestigd zijn in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet- coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden, vooroverleg mogelijk is.
3. De OESO-richtlijnen schrijven voor dat een arm’s-lengthbeloning wordt bepaald door middel van een vergelijkbaarheidsanalyse met onafhankelijke partijen. Daarbij dienen de functies, activa en gelopen risico’s van de tested party (dat is hier X) te worden meegewogen. In dit geval worden de functies van X uitgeoefend onder regie van Y. X loopt daarbij slechts beperkte risico’s. Daarmee zijn binnen de waardeketen van de groep de functies van X in vergelijking met die van Y als uitvoerend te duiden. Uit de weging van functies, activa en risico’s van X en die van haar opdrachtgever Y volgt dat X als minst complex geduid dient te worden ten opzichte van haar opdrachtgever Y.
4. De OESO-richtlijnen beschrijven een beperkt aantal methoden voor het bepalen van de arm’s-lengthresultaten. Als deze aanwezig is, geeft de CUP methode de best mogelijke indicatie van de zakelijkheid van de gehanteerde prijzen. Voor de activiteiten van X is echter geen CUP aangetroffen. Een andere traditionele methode is de (bruto) resale minus methode die uitgaat van de vergelijking van de bruto marges van vergelijkbare ongelieerde partijen met de tested party. De bepaling van de bruto marge is mede afhankelijk van kostenrubricering en van de vergelijkbare partijen is die onbekend. Daardoor geeft een vergelijking op het niveau van de netto operationele marges (transactional net margin Method met in dit geval de omzet als maatstaf) een betrouwbaardere uitkomst. De bij het verzoek gevoegde benchmark studie is beoordeeld en passend bevonden bij de functies, activa en risico’s van X.

Conclusie

Partijen hebben vastgesteld dat voor de distributieactiviteiten van X een transactional net margin uitgedrukt in een percentage van de omzet at arm’s length is. Het percentage dat in het addendum op de vaststellingsovereenkomst is opgenomen valt binnen een range van resultaten van ongelieerde vergelijkbare partijen waarvan het laagste kwartiel 2,0% bedraagt en het hoogste kwartiel 5,1%. De mediaan is in het addendum gehanteerd. De vaststellingsovereenkomst inclusief het addendum zijn overeengekomen voor een periode van vijf jaar, namelijk van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2023.