rul-20191017-atr-000005

Aanleiding

X heeft verzocht om zekerheid vooraf over het achterwege blijven van belastingheffing op grond van het Belastingverdrag, mocht er sprake zijn van buitenlandse belastingplicht.

Feiten

X is een in Nederland gevestigde vennootschap. De aandelen in X worden gehouden door Y, welke is opgericht naar het recht van een lidstaat van de Europese Unie en aldaar is gevestigd. De aandelen in Y worden gehouden door een natuurlijk persoon welk e eveneens woonachtig is in het land waar Y is gevestigd. Deze natuurlijk persoon houdt tevens de aandelen in Z, dit betreft een entiteit opgericht naar het recht van Nederland en alhier gevestigd. Z staat aan het hoofd van een groep die actief is in de industriële sector. Om de structuur van de natuurlijk persoon te simplificeren worden de aandelen in X door Y verkocht aan Z. Vervolgens wordt Y geliquideerd.

Rechtskader

Men verzoekt om te bevestigen dat Y geen belasting is verschuldigd over de vervreemding van de aandelen, ook al is sprake van een buitenlands belastingplichtig lichaam als bedoeld in artikel 17, derde lid, onderdeel b van de Wet op de Vennootschapsbelasting. Relevant is hierbij het besluit van 19 juni 2019 (nummer 2019/13003), waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter en de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden van 31 december 2018, nr. DB 2018/216528).

Overwegingen

1. De relevante Nederlandse dochters van X en Z oefenen in Nederland relevante operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van de Nederlandse entiteiten uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functies van de lichamen binnen het concern. De gevraagde zekerheid vooraf heeft geen betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in Staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
2. Tevens is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, onder andere omdat de herstructurering is ingegeven om de structuur te vereenvoudigen vanwege een mogelijke verhuizing van de natuurlijk persoon.
3. Y houdt de aandelen in X en kan mogelijk op grond van artikel 17, derde lid, onderdeel b van de Wet op de Vennootschapsbelasting buitenlands belastingplichtig zijn, aangezien Y een aanmerkelijk belang houdt in X. De antimisbruikbepaling kent een subjectieve en objectieve toets. Er is sprake van misbruik indien de belastingplichtige, in dit geval Y, het aanmerkelijk belang houdt met als hoofddoel of een van de hoofddoelen om de heffing van inkomstenbelasting bij een ander te ontgaan (‘subjectieve toets’) en de constructie of reeks van constructies op grond van zakelijke redenen is opgezet (‘objectieve toets’). Van geldige zakelijke redenen is sprake indien deze worden gereflecteerd in de substance van de vennootschap die het aanmerkelijk belang houdt.
4. Zelfs wanneer sprake is van buitenlandse belastingplicht voor Y dient aan de hand van het relevante Belastingverdrag beoordeeld te worden of Nederland haar belastingheffing kan effectueren. Op grond van het relevante Belastingverdrag is de heffing over vervreemdingswinsten toegewezen aan het vestigingsland van de vennootschap. Dit betekent dat Nederland niet kan heffen op grond van het relevante Belastingverdrag over de vervreemding van de aandelen van Y aan Z.

Conclusie

Nederland kan geen belasting heffen op de vervreemding van de aandelen in X door Y aan Z. Het voorgaande is bevestigd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 18 november 2018 tot en met 31 december 2022.