rul-20191223-atr-000005

Aanleiding

Er is een verzoek ingediend voor het verkrijgen van zekerheid vooraf ten aanzien van de kwalificatie van een commanditaire vennootschap (hierna: CV) en ten aanzien van de deelnemingsvrijstelling.

Feiten

X en Y zijn vennootschappen opgericht naar het recht van Nederland en feitelijk in Nederland gevestigd. X heeft een belang in Y van 50%. X behoort tot een concern, actief in de industriële sector. Het concern heeft operationele activiteiten in Nederland. De aandelen van X worden gehouden door een beursgenoteerde vennootschap, gevestigd in een lidstaat van de Europese Unie. De overige aandelen van Y worden middellijk eveneens gehouden door een beurs­ genoteerde vennootschap. X en Y houden via een CV een belang in Z. Z heeft operationele activiteiten en is gevestigd in een land buiten de Europese Unie.

Rechtskader

Het verzoek van Y, in de rol als beherend vennoot van de CV, om zekerheid vooraf dat de CV als een transparante entiteit kwalificeert ziet op artikel 2, derde lid, onderdeel c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). Het verzoek van X en Y om zekerheid vooraf dat de deelnemingsvrijstelling van toepassing is ziet op artikel 13 van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb). Relevant voor het verzoek is het besluit inzake commanditaire vennootschappen en het toestemmingsvereiste van 15 december 2015, nr. BLKB2015/1209M. Verder is relevant het besluit van 19 juni 2019 (nummer 2019/13003), waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter en de Regeling laagbelastende staten en niet ­coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden van 31 december 2018, nr. DB 2018/216528.

Overwegingen

1. Het concern oefent, middels haar Nederlandse dochtervennootschappen in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de relevante bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X en Y uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functies van de lichamen binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts) handeling(en) of transacties, en evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in Staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet ­coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
2. Als eerste is beoordeeld of de CV als een transparante entiteit kan worden aangemerkt. Hiertoe is artikel 2, derde lid, onderdeel c van de AWR van belang alsmede het besluit van 15 december 2015, nr. BLKB2015/1209M.
3. In het besluit staat dat om het besloten karakter van een CV te waarborgen, alle vennoten (zowel de beherende als de commanditaire) afzonderlijk toestemming moeten verlenen voor toetreding of vervanging van commanditaire vennoten. In de samenwerkingsovereenkomst van de CV is vastgelegd dat participanten slechts mogen toe­ en/of uittreden als voorafgaande schriftelijke toestemming is verkregen van alle participanten, dus zowel van de commanditaire als beherend vennoten. Aan het hiervoor aangehaalde besluit inzake het toestemmingsvereiste wordt voldaan. Dit betekent dat de commanditaire vennootschap in deze structuur voor Nederlandse fiscale maatstaven heeft te gelden als een besloten commanditaire vennootschap en derhalve transparant is.
4. Vervolgens is beoordeeld of de deelnemingsvrijstelling van artikel 13 van de Wet Vpb van toepassing is voor X en Y op het aandelenbelang in Z. Z heeft een in aandelen verdeeld kapitaal. X houdt (via de CV) meer dan 5% van de aandelen in Z. Y houdt (via de CV) minder dan 5% van de aandelen in Z. Op grond van artikel 13, tweede lid, van de Wet Vpb heeft X een deelneming in Z. Tevens heeft Y een deelneming in Z op grond van de meetrekregeling zoals vermeld in artikel 13, vijfde lid van de Wet Vpb.
5. Daarnaast is beoordeeld of de deelneming niet dient te worden aangemerkt als een beleggingsdeelneming in de zin van artikel 13, negende lid van de Wet Vpb.
6. Z kwalificeert als een operationele vennootschap, haar activiteiten liggen in het verlengde van de activiteiten van het concern in haar geheel. X en Y leggen een relatie tussen de bedrijfsmatige activiteiten van de moedermaatschappijen en de activiteiten van de kleindochtermaatschappij. De deelneming wordt aldus zowel bij X als bij Y niet als belegging gehouden. Om deze reden is voor het belang in Z aan de oogmerktoets, zoals opgenomen in artikel 13, negende lid Wet Vpb voldaan.
7. De uitzonderingen van artikel 13, tiende lid van de Wet Vpb zijn niet van toepassing, zodat de deelnemingsvrijstelling geldt ten aanzien van de belangen van X en Y in Z.

Conclusie

CV kwalificeert voor toepassing van de Nederlandse belastingwet als een besloten commanditaire vennootschap. Gelet op artikel 13, negende lid van de Wet Vpb is de deelnemingsvrijstelling van toepassing op het belang van X en Y in Z. Voorgaande is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst, met een looptijd van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2023.