rul-20200414-atr-000010

Aanleiding

Er is verzocht om zekerheid vooraf over de inhoudingsvrijstelling.

Feiten

X is een vennootschap opgericht naar het recht van Nederland en feitelijk in Nederland gevestigd. X wordt gehouden door vennootschap Y, opgericht en gevestigd in een andere lidstaat van de Europese Unie. Y is voor 100% in handen is van natuurlijke personen, woonachtig in dezelfde lidstaat als waarin Y is gevestigd. Y oefent geen materiële onderneming uit. X behoort tot een concern, actief in de agrarische sector. Het verzoek is ingetrokken.

Rechtskader

X verzoekt zekerheid vooraf over toepassing van de inhoudingsvrijstelling als bedoeld in artikel 4, tweede lid en verder van de Wet op de Dividendbelasting 1965 (Wet DB). Relevant is hierbij het besluit van de Staatssecretaris van 19 juni 2019, nr. 2019/13003, Stcrt. 2019, nr. 35519, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden van de Staatssecretaris van 31 december 2018, nr. DB 2018/216528, Stcrt. 2018, 72064, zoals die is gewijzigd bij artikel VII van de Regeling van de Staatssecretaris van 18 december 2019, nr. 2019-0000199975, Stcrt. 2019, 69810.

Overwegingen

1. Er worden in Nederland voor rekening en risico van X bedrijfseconomische operationele activiteiten uitgeoefend, waarvoor op concernniveau voldoende relevant personeel in Nederland aanwezig is.
2. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in Staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
3. Uit initieel overleg tussen partijen is naar voren gekomen dat er in het voorliggende geval twijfels zijn of er voldoende activiteiten aanwezig zijn op het niveau van Y om te komen tot een positief oordeel met betrekking tot dit verzoek. Verzoeker heeft na dit initiële overleg besloten het vooroverleg te staken en het verzoek ingetrokken. Gelet op de intrekking van het verzoek is een verdere inhoudelijke analyse van de toepassing van de inhoudingsvrijstelling op uitkeringen door X aan Y achterwege gebleven.

Conclusie

Er is geen ATR tot stand gekomen omdat het verzoek is ingetrokken.