rul-20201013-atr-000005

Aanleiding

Er is een verzoek ingediend voor het verkrijgen van zekerheid vooraf over de inhoudingsvrijstelling en de toepassing van de deelnemingsvrijstelling. Men wenst zekerheid voor de boekjaren 2019 tot en met 2023.

Feiten

X is een Coöperatie opgericht naar het recht van Nederland en feitelijk in Nederland gevestigd. X is de moeder van een fiscale eenheid voor de Vennootschapsbelasting. X behoort tot een internationaal opererend concern dat actief is in de industriële sector. X treedt op als houdstercoöperatie. De fiscale eenheid oefent operationele activiteiten uit in Nederland. Zij houdt ook aandelen in diverse deelnemingen die opgericht en gevestigd zijn in landen binnen en buiten de Europese Unie (EU). Voor deze deelnemingen wordt zekerheid vooraf gevraagd dat de deelnemingsvrijstelling van toepassing is. De activiteiten van de relevante deelnemingen zijn in lijn met de werkzaamheden van de groep in haar geheel. De aandelen van X worden gehouden door Y en Z. Y en Z zijn vennootschappen opgericht naar het recht van een land buiten de Europese Unie (EU) waarmee Nederland een Belastingverdrag heeft gesloten dat voorziet in een regeling voor dividenden en zijn ook feitelijk aldaar gevestigd. Het verzoek is ingetrokken.

Rechtskader

X verzoekt zekerheid vooraf over toepassing van de inhoudingsvrijstelling als bedoeld in artikel 4, tweede lid en verder van de Wet op de Dividendbelasting 1965 (Wet DB). Tevens verzoekt X om zekerheid vooraf dat de deelnemingsvrijstelling van toepassing is ten aanzien van deelnemingen op grond van artikel 13 van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb). Er dient voldaan te zijn aan de eisen van artikel 13, tweede lid van de Wet Vpb en er mag geen sprake zijn van als belegging gehouden deelnemingen als bedoeld in het negende lid van artikel 13 van de Wet Vpb, tenzij sprake is van een kwalificerende beleggingsdeelneming als bedoeld in het elfde lid van artikel 13 van de Wet Vpb. Relevant is hierbij het besluit van de Staatssecretaris van 19 juni 2019, nr. 2019/13003, Stcrt. 2019, nr. 35519, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden van de Staatssecretaris van 31 december 2018, nr. DB 2018/216528, Stcrt. 2018, 72064, zoals die is gewijzigd bij artikel VII van de Regeling van de Staatssecretaris van 18 december 2019, nr. 2019-0000199975, Stcrt. 2019, 69810.

Overwegingen

Het beleid om zekerheid vooraf te krijgen indien sprake is van een Ruling met een internationaal karakter is sinds 1 juli 2019 gewijzigd met bovengenoemd besluit. Uit initieel overleg tussen partijen is naar voren gekomen dat in het voorliggende geval wellicht niet wordt voldaan aan het vereiste van paragraaf 3, onderdeel a van het hiervoor aangehaalde besluit (de zogenoemde relevante economische nexus in Nederland). Verzoeker heeft een inschatting gemaakt van de mogelijke additionele administratieve lasten en heeft er vervolgens voor gekozen om het vooroverleg te staken. Een inhoudelijke analyse is daardoor achterwege gebleven.

Conclusie

Er is geen vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen omdat het verzoek is ingetrokken.