rul-20201117-tonnage-000002

Aanleiding

X heeft een verzoek ingediend voor het verkrijgen van zekerheid vooraf inzake de samenloop van de willekeurige afschrijving voor zeeschepen en de winst uit zeescheepvaart in verband met de exploitatie van schepen die deels kwalificeren voor toepassing van het tonnageregime.

Feiten

X is een in Nederland gevestigde vennootschap (moeder van een fiscale eenheid) en maakt onderdeel uit van een concern dat internationaal actief is in de zeescheepvaartsector. Tot de functies die X vervult behoort de exploitatie van schepen die X volledig in eigendom heeft verkregen. X beschikt over voldoende gekwalificeerd personeel om deze functies uit te oefenen. Het strategisch beheer, technisch beheer, bemanningsbeheer en het commercieel beheer van de schepen wordt uitgevoerd in Nederland. X heeft schepen in eigendom verkregen die kwalificeren voor toepassing van het tonnageregime op grond van artikel 3.22 lid 4 sub a, onder 4 en 5 Wet IB 2001 (tonnageregime voor alleen de vervoersactiviteit). Deze schepen werden eerst ter beschikking gesteld aan X. Op grond hiervan heeft X reeds een beschikking toepassing tonnageregime en is in het verleden een vaststellingsovereenkomst inzake de bepaling van de winst uit zeescheepvaart gesloten met een looptijd tot 31 december 2022.

Rechtskader

Voor het verzoek zijn relevant artikel 8, eerste lid, van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet VPB) jo. artikel 3.22, artikel 3.23, artikel 3.34, artikel 3.38, artikel 3.42 en 3.42a van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 (hierna Wet IB), artikel 10, artikel 12 Uitvoeringsregeling willekeurige afschrijving 2001 en het Besluit over winst uit zeescheepvaart van 26 juni 2013 (nr. BLKB 2013/1025M). Tevens zijn relevant het besluit van 19 juni 2019 nr. 2019/13003, Stcrt. 2019, nr. 35519, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter, en de Regeling laagbelastende staten en nietcoöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden van de Staatssecretaris van 31 december 2018, nr. DB 2018/216528, Stcrt. 2018, 72064, zoals die is gewijzigd bij artikel VII van de Regeling van de Staatssecretaris van 18 december 2019, nr. 2019-0000199975, Stcrt. 2019, 69810.

Overwegingen

1. X oefent in Nederland relevante operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functies van de lichamen binnen de groep.
2. Tevens is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties.
3. De gevraagde zekerheid vooraf heeft geen betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in Staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
4. De schepen van X kwalificeren op grond van artikel 3.22 lid 4 sub a, onder 4 en 5 Wet IB 2001 voor de toepassing van het tonnageregime. Dit betekent dat de in aanmerking te nemen belastbare winst op grond van artikel 3.23 lid 1 Wet IB 2001 forfaitair wordt vastgesteld op basis van het tonnage van het schip (vervoersdeel). Deze winst wordt vermeerderd met de winst die is behaald met werkzaamheden die niet zien op het vervoer van zaken dan wel personen over zee (niet-vervoersdeel). Laatstgenoemde winst dient te worden bepaald volgens de normale winstbepaling. Dit betekent onder andere dat voor dit gedeelte de willekeurige afschrijving voor zeeschepen kan worden toegepast op grond van artikel 3.34 Wet IB 2001 juncto artikel 10 Uitvoeringsregeling willekeurige afschrijving 2001
5. Door de overdracht van de schepen komt de huurprijs van X aan de verhuurders van de schepen te vervallen. Hiervoor komen de afschrijvingskosten van de schepen ten laste van de X in de plaats.

Conclusie

Op grond van het bovenstaande is een vaststellingsovereenkomst met X afgesloten voor de toepassing van de winst uit zeescheepvaart in combinatie met de willekeurige afschrijving voor zeeschepen op grond van artikel 3.34 Wet IB 2001 juncto artikel 10 Uitvoeringsregeling willekeurige afschrijving 2001. Voor de geldigheidsduur van deze overeenkomst sluiten partijen aan bij de bestaande vaststellingsovereenkomst, hetgeen betekent dat deze overeenkomst geldig is vanaf kalenderjaar 2019 tot en met 31 december 2022.