rul-20210209-apa-000006

Aanleiding

X heeft een verzoek ingediend om zekerheid vooraf te krijgen over Verrekenprijzen.

Feiten

X, gevestigd in Nederland, is onderdeel van de Y-groep. De Y-groep houdt zich wereldwijd bezig met de productie en distributie van diverse producten. C, gevestigd in een ander Europees land, is het Europees hoofdkantoor binnen de groep. C bezit en beheert de relevante immateriële activa en is onder meer verantwoordelijk voor de ondernemersfunctie van de groep, het bepalen van de productiestrategie en -planning, de logistiek, de centrale verkoopactiviteiten, trainingen aan verkoopmaatschappijen en externe partijen, personeelszaken en het anderszins ondersteunen van de productie- en verkoopmaatschappijen in Europa. X is slechts verantwoordelijk voor het uitvoeren van de aan haar toegewezen productieactiviteiten, marketing- en verkoopactiviteiten en ondersteunende diensten. X verricht haar activiteiten onder regie van C en loopt hierbij zeer beperkte risico’s. Het verzoek om zekerheid vooraf heeft betrekking op de te hanteren Verrekenprijzen voor de volgende transacties: –de productieactiviteiten verricht door X; –de marketing- en verkoopactiviteiten verricht door X; en –de ondersteunende diensten verricht door X.

Rechtskader

Het verzoek van X ziet op het verkrijgen van zekerheid vooraf over de vaststelling van een zakelijke beloning (een arm’s-lengthbeloning). Relevant is hierbij het Besluit van 19 juni 2019, nr. 2019/13003, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter en de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden van 31 december 2018, nr. DB 2018/216528, Stcrt. 2018, 72064, zoals die is gewijzigd bij artikel X van de Regeling van de Staatssecretaris van 31 december 2020, nr. 2020-0000246185, Stcrt. 2020, 64029. Het arm’s- lengthbeginsel is in Nederland gecodificeerd door artikel 8b Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) en in het OESO-modelverdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing in artikel 9. In het OESO-commentaar op artikel 9 van het OESO-modelverdrag en de Transfer Pricing Guidelines for Multinational Enterprises and Tax Administrations (OESO-richtlijnen) wordt het arm’s-lengthbeginsel van een nadere invulling voorzien. De OESO-richtlijnen geven een internationaal geaccepteerde invulling aan het arm’s-lengthbeginsel en worden daarom in het verrekenprijsbesluit van 11 mei 2018 (2018-6865) als een passende uitleg en verduidelijking van het in artikel 8b Wet Vpb omschreven beginsel gezien.

Overwegingen

1. X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functies van de entiteit binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in Staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
2. De OESO-richtlijnen schrijven voor dat een arm’s-lengthbeloning wordt bepaald door middel van een vergelijkbaarheidsanalyse met onafhankelijke partijen. Daarbij dienen de functies, activa en gelopen risico’s van partijen te worden meegewogen. Binnen de gelieerde dienstverleningstransacties zijn de functies van X in vergelijking met C als ondersteunend te beschouwen. X kan daarom worden beschouwd als de minst complexe partij in de gelieerde transacties en wordt aangemerkt als de tested party.
3. De OESO-richtlijnen beschrijven een beperkt aantal methoden voor het bepalen van de arm’s-lengthresultaten. Als deze aanwezig is, geeft de comparable uncontrolled price (CUP) methode de best mogelijke indicatie van de zakelijkheid van de gehanteerde prijzen. Voor de activiteiten van X is echter geen CUP aangetroffen. Een andere traditionele methode is de (bruto) cost plus methode die uitgaat van de vergelijking van de bruto marges van vergelijkbare ongelieerde partijen met de tested party. De bepaling van de bruto marge is mede afhankelijk van kostenrubricering en van de vergelijkbare partijen is die onbekend. Daardoor geeft een vergelijking op het niveau van de netto operationele marges (transactional net margin Method) een betrouwbaardere uitkomst. Voor de door X verrichte productieactiviteiten en ondersteunende diensten zijn de kosten de relevante maatstaf. Voor de marketing- en verkoopactiviteiten verricht door X is de de omzet de relevante maatstaf.
4. X heeft separate benchmarkstudies uitgevoerd voor haar productieactiviteiten, marketing- en verkoopactiviteiten en ondersteunende diensten. Deze benchmarkstudies zijn beoordeeld en passend bevonden bij de functies, activa en risico’s van X.
5. Omdat X verantwoordelijk is voor verschillende soorten activiteiten en deze activiteiten ieder op een andere wijze vergoed worden, heeft X de relevante kosten- en opbrengstenbasis geïdentificeerd per activiteit. De geïdentificeerde k osten- en opbrengstengrondslagen zijn beoordeeld en passend gevonden.

Conclusie

Partijen hebben vastgesteld dat voor de productieactiviteiten van X een transactional net margin uitgedrukt in een percentage van de operationele kosten at arm’s length is. Het percentage dat in de overeenkomst is opgenomen valt binnen een interquartile range van resultaten van ongelieerde vergelijkbare partijen waarvan de lower quartile 6,2% bedraagt en de upper quartile 15,3%. De mediaan is in de overeenkomst gehanteerd. Partijen hebben vastgesteld dat voor de marketing- en verkoopactiviteiten van X een transactional net margin uitgedrukt in een percentage van de omzet at arm’s length is. Het percentage dat in de overeenkomst is opgenomen valt binnen een interquartile range van resultaten van ongelieerde vergelijkbare partijen waarvan de lower quartile 0,1% bedraagt en de upper quartile 3,2%. In de overeenkomst wordt de mediaan gehanteerd. Partijen hebben vastgesteld dat voor de ondersteunende diensten van X een transactional net margin uitgedrukt in een percentage van de totale kosten at arm’s length is. Het percentage dat in de overeenkomst is opgenomen valt binnen een interquartile range van resultaten van ongelieerde vergelijkbare partijen waarvan de lower quartile 1,7% bedraagt en de upper quartile 10,4%. Vanwege de specifieke feiten en omstandigheden is een percentage boven de mediaan gehanteerd. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2024.