rul-20210413-atr-000005

Aanleiding

Er is een verzoek om zekerheid vooraf ingediend over de belastingplicht voor de conditionele bronbelasting op renten en royalty’s. Men vraagt zekerheid voor de jaren 2021 tot en met 2025.

Feiten

X is een Coöperatie opgericht naar het recht van en feitelijk in Nederland gevestigd. X is de moedermaatschappij van een fiscale eenheid voor de Vennootschapsbelasting. De fiscale eenheid oefent operationele activiteiten uit in Nederland. X behoort tot een internationaal opererend concern actief in de handelssector met een hoofdkantoor dat is gevestigd in een staat buiten de Europese Unie (EU). Z, de tophoudster van het concern, houdt alle aandelen in Y en indirect alle aandelen in X. Y en Z zijn beiden vennootschappen opgericht naar het recht van en feitelijk gevestigd in een staat buiten de EU (Verdragsland A). Y heeft een lening verstrekt aan X. Voor fiscale doeleinden van Verdragsland A worden X en Y als transparante entiteiten aangemerkt. Het verzoek is ingetrokken.

Rechtskader

Het verzoek om zekerheid vooraf ziet op de vraag of er sprake is van belastingplicht voor de conditionele bronbelasting op renten en royalty’s als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet bronbelasting 2021 (Wet BB). Deze zekerheid wordt gevraagd voor de voordelen in de vorm van renten uit hoofde van de geldlening verschuldigd door X aan Y. Relevant is hierbij het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet- coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen).

Overwegingen

1. Op basis van de beschikbare feiten lijkt het verzoek op voorhand aan de voorwaarden voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zoals genoemd in het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter te voldoen. Om die reden is het verzoek in eerste instantie in behandeling genomen. Dit is niet verder feitelijk beoordeeld, omdat het verzoek vervolgens is ingetrokken.
2. Y heeft leningen verstrekt aan X. Voor fiscale doeleinden van Verdragsland A worden X en Y als transparante entiteiten aangemerkt.
3. Aangezien Y als transparant wordt aangemerkt voor fiscale doeleinden van Verdragsland A, is artikel 2.1 eerste lid, onderdeel e van de Wet BB van toepassing op de rente die X betaalt aan Y, tenzij een beroep op de uitzondering van het vierde lid van dit artikel slaagt.
4. Aan X is medegedeeld dat op dit moment niet kan worden bevestigd dat het vierde lid van artikel 2.1 van de Wet BB kan worden toegepast. Daaropvolgend is het verzoek tot het verkrijgen van zekerheid vooraf ingetrokken.

Conclusie

Het verzoek om zekerheid vooraf is ingetrokken. Derhalve is er geen vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen.