rul-20210413-atr-000011

Aanleiding

X heeft de Belastingdienst geïnformeerd over haar voornemen om valutaresultaten op in het verleden afgesloten valutatermijntransacties als onderdeel van de kostprijs deelneming op te nemen. De uit de valutatermijncontracten voortvloeiende resultaten zijn gerealiseerd in twee jaren, waarbij ten aanzien van één van deze jaren de aangifte Vennootschapsbelasting nog niet is ingediend.

Feiten

X is een vennootschap opgericht naar het recht van Nederland en feitelijk in Nederland gevestigd. X is onderdeel van een internationaal concern, actief in verschillende sectoren. X is een actieve investeringsvennootschap met meerdere deelnemingen in Nederland en de rest van de wereld. Namens X zijn valutatermijncontracten afgesloten om een valutarisico ten aanzien van de aankoop van deelnemingen af te dekken. X behandelt de uit deze valutatermijncontracten voortvloeiende resultaten fiscaal niet als zelfstandige bron van (belaste) inkomsten, maar als integraal onderdeel van de kostprijs van de deelnemingen. X heeft hiertoe vooraf geen verzoek gedaan, hetgeen wel als voorwaarde wordt gesteld in onderdeel 1.7.4. van het Besluit deelnemingsvrijstelling van 9 maart 2020, nr. 2020- 0000000002 (Besluit deelnemingsvrijstelling).

Rechtskader

De gevraagde zekerheid ziet op de toepassing van de deelnemingsvrijstelling als bedoeld in artikel 13 van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) alsmede het Besluit deelnemingsvrijstelling. Relevant is hierbij het besluit van de Staatssecretaris van 19 juni 2019, nr. 2019/13003, Stcrt. 2019, nr. 35519, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden van de Staatssecretaris van 31 december 2018, nr. DB 2018/216528, Stcrt. 2018, 72064, zoals die is gewijzigd bij artikel VII van de Regeling van de Staatssecretaris van 18 december 2019, nr. 2019-0000199975, Stcrt. 2019, 69810.

Overwegingen

1. De groep oefent, middels haar Nederlandse dochtermaatschappijen, in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de relevante bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functies van X binnen het concern. X beschikt over eigen personeel om haar activiteiten uit te oefenen.
2. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in Staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
3. Het kan om bedrijfseconomische redenen gewenst zijn om valutatermijntransacties aan te gaan om zo valutarisico’s op de koopsom van een deelneming af te dekken.
4. In de vennootschappelijke jaarrekening worden de valutaresultaten behaald in de periode voorafgaand aan de daadwerkelijke aankoop en betaling van een deelneming gerekend tot de kostprijs van die deelneming.
5. Over de fiscale behandeling van deze resultaten heeft de Hoge Raad zich nog niet uitgelaten.
6. In onderdeel 1.7.4 van het Besluit deelnemingsvrijstelling wordt goedgekeurd dat op verzoek van de belastingplichtige valutaresultaten op dergelijke valutatermijntransacties fiscaal onderdeel van de kostprijs deelneming en van het voor die deelneming opgeofferd bedrag vormen.
7. Aan deze goedkeuring is de voorwaarde verbonden dat belastingplichtige dit verzoek doet voordat de valutatermijntransactie is aangegaan.
8. X heeft een dergelijk verzoek niet gedaan. Er kan dan ook geen beroep op de goedkeuring worden gedaan.
9. Het verzoek om de valutaresultaten op de in het verleden afgesloten valutatermijntransacties als onderdeel van de kostprijs deelneming op te nemen dient dan ook te worden afgewezen.

Conclusie

Er wordt geen vaststellingsovereenkomst gesloten, omdat het verzoek wordt afgewezen.