rul-20210608-atr-000002

Aanleiding

Er is een verzoek ingediend voor het verkrijgen van zekerheid vooraf ten aanzien van de toepassing van de deelnemingsvrijstelling voor de Vennootschapsbelasting. Men wenst zekerheid voor de boekjaren 2021 tot en met 2025.

Feiten

X is een vennootschap opgericht naar het recht van Nederland en feitelijk in Nederland gevestigd. X behoort tot een internationaal opererend concern dat actief is in de industriële sector. De Nederlandse dochtervennootschappen van X verrichten operationele activiteiten in Nederland. X functioneert als Houdstervennootschap voor het concern en is actief betrokken bij de aansturing van haar deelnemingen. X heeft hiervoor voldoende personeel in dienst. X houdt deelnemingen in verschillende entiteiten die opgericht zijn naar het recht van en gevestigd in landen binnen en buiten de Europese Unie (EU). Nagenoeg alle deelnemingen van X drijven actieve ondernemingen en verrichten activiteiten die in lijn liggen met de activiteiten van het concern. Sommige deelnemingen van X functioneren als Houdstervennootschap en houden belangen in operationele entiteiten die activiteiten verrichten die in lijn liggen met de activiteiten van het concern. Daarnaast verrichten twee deelnemingen van X op dit moment geen operationele activiteiten meer en zullen op termijn geliquideerd worden. Voordat de operationele activiteiten van deze deelnemingen waren gestaakt, dreven de deelnemingen een onderneming en verrichtten zij activiteiten die in lijn lagen met de activiteiten van het concern.

Rechtskader

Het verzoek van X om zekerheid vooraf dat de deelnemingsvrijstelling van toepassing is, ziet op artikel 13 van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb). Er dient voldaan te zijn aan de eisen van artikel 13, tweede lid van de Wet Vpb en er mag geen sprake zijn van als belegging gehouden deelnemingen als bedoeld in het negende lid van artikel 13 Wet Vpb, tenzij sprake is van een kwalificerende beleggingsdeelneming als bedoeld in het elfde lid van artikel 13 Wet Vpb. Relevant is hierbij het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet- coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen).

Overwegingen

1. Het concern oefent bedrijfseconomische operationele activiteiten uit in Nederland (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van de vennootschap binnen het concern.
2. De gevraagde zekerheid vooraf heeft geen betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
3. Tevens is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties.
4. De deelnemingen van X hebben allen een rechtsvorm die vergelijkbaar is met een Nederlandse kapitaalvennootschap op grond van het besluit van 11 december 2009, CP2009/519M, zodat de deelnemingen kwalificeren als niet-transparante entiteiten. X houdt, met uitzondering van één deelneming, belangen van meer dan 5% in haar deelnemingen. In één van haar deelnemingen houdt X een belang dat kleiner is dan 5%. Dit belang wordt op grond van artikel 13, vijfde lid, onderdeel a, van de Wet Vpb aangemerkt als een deelneming. Derhalve wordt voldaan aan de eisen voor toepassing van de deelnemingsvrijstelling op grond van artikel 13, tweede lid van de Wet Vpb.
5. Vervolgens dient beoordeeld te worden of de deelnemingen niet dienen te worden aangemerkt als beleggingsdeelnemingen in de zin van artikel 13, negende lid van de Wet Vpb.
6. X legt als zodanig een relatie tussen de bedrijfsmatige activiteiten van het concern en de activiteiten van de deelnemingen en de entiteiten die door deze deelnemingen worden gehouden. Om deze reden is voor de deelnemingen aan de oogmerktoets, zoals opgenomen in artikel 13, negende lid van de Wet Vpb, voldaan.
7. Bij een van de deelnemingen is er sprake van een gemengd oogmerk, omdat er naast ondernemingsactiviteiten ook financieringsactiviteiten in de zin v an artikel 13, tiende lid van de Wet Vpb worden verricht door deze deelneming en een dochter van deze deelneming. Derhalve is beoordeeld bij welk oogmerk het zwaartepunt ligt, ondernemen of beleggen. In casu is aannemelijk gemaakt dat het zwaartepunt bij het ondernemen ligt, waarbij is gekeken naar de activiteiten van de werknemers, de omzet, de activa en de winst. De deelneming wordt aldus niet als belegging gehouden en voldoet aan de oogmerktoets, zoals opgenomen in artikel 13, negende lid van de Wet Vpb. Voor de volledigheid is tevens bekeken of wordt voldaan aan de bezittingentoets van artikel 13, elfde lid, onderdeel b, van de Wet Vpb. Uit de verstrekte informatie kan worden opgemaakt dat de bezittingen van de deelneming, onmiddellijk of middellijk, doorgaans niet voor meer dan de helft bestaan uit laagbelaste vrije beleggingen. Dit betekent dat de deelnemingsvrijstelling van toepassing is op het belang in deze deelneming.
8. Met betrekking tot de deelnemingen die geliquideerd zullen worden, is aan de hand van de feiten en omstandigheden beoordeeld of zij aangemerkt dienen te worden als beleggingsdeelnemingen. Deze deelnemingen dreven tot voor kort een materiële onderneming en verrichtten activiteiten die in het verlengde lagen van het concern. Deze deelnemingen zullen op termijn worden geliquideerd. Dit betekent dat deze deelnemingen niet worden gehouden als belegging in de zin van artikel 13, negende lid, van de Wet Vpb.
9. De uitzonderingen van artikel 13, tiende lid van de Wet Vpb zijn niet van toepassing, zodat de deelnemingsvrijstelling geldt ten aanzien van de belangen van X in haar deelnemingen.

Conclusie

De deelnemingsvrijstelling is van toepassing op de belangen van X in haar deelnemingen op basis van artikel 13, negende lid van de Wet Vpb. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat de Belastingdienst en X ook overeenstemming hebben bereikt over aspecten die niet vallen onder het bereik van Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter. Het betreft hier de deelnemingsvrijstelling in de nationale situatie. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2025.