rul-20220201-atr-000004

Aanleiding

Er is verzocht om zekerheid vooraf over de afwezigheid van een Vaste inrichting voor de Vennootschapsbelasting in Nederland. Men wenst zekerheid voor de boekjaren 2021 tot en met 2025.

Feiten

X is een vennootschap opgericht naar het recht van en feitelijk gevestigd in een land waarmee Nederland een Belastingverdrag is overeengekomen (Verdragsland A). X is actief in de dienstverlenende sector. X is de materiële werkgever van een werknemer in Nederland. X is voornemens om ten behoeve van de uitvoering van de werkzaamheden van de werknemer een kantoorruimte te huren in Nederland. In het kader van dit verzoek is om extra informatie verzocht, maar deze informatie is niet verstrekt. Het verzoek is buiten behandeling gesteld.

Rechtskader

Het verzoek van X om zekerheid vooraf dat geen sprake is van een Vaste inrichting in Nederland ziet op de toepassing van artikel 3, vierde lid, onderdeel a in combinatie met artikel 17, derde lid, onderdeel a of artikel 17a van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb). Als sprake is van een Vaste inrichting op basis van deze artikelen, dient op basis van de relevante bepalingen van het Belastingverdrag tussen Nederland en Verdragsland A te worden bepaald of Nederland wel kan heffen. Relevant is hierbij het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet- coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen).

Overwegingen

Ondanks herhaaldelijke verzoeken is niet voldoende additionele informatie verstrekt om de behandeling van het verzoek af te kunnen ronden. Het verzoek is derhalve buiten behandeling gesteld.

Conclusie

Er is geen vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen, omdat het verzoek tot vooroverleg buiten behandeling is gesteld.