rul-20240430-ibox-000009

Aanleiding

De fiscale eenheid X heeft (mede namens Y) een verzoek om vooroverleg ingediend voor toepassing van de Innovatiebox over de periode 2018 tot en met 2027, aansluitend op een eerdere afspraak tot en met 2017. De aangiften Vennootschapsbelasting zijn inmiddels ingediend tot en met 2022.

Feiten

De fiscale eenheid X dient het verzoek in voor de activiteiten van de (tot 1 juli 2020 gevoegde) dochtermaatschappij Y, waar de ontwikkelactiviteiten plaatsvinden. Y is een industriële onderneming met [26 – 75] personeelsleden in Nederland, met een jaarlijkse omzet van [€ 16 miljoen – € 75 miljoen]. Deze omzet wordt grotendeels behaald met een eigen product waarin technologie is verwerkt die is ontwikkeld door Y. Met ingang van 1 juli 2020 wordt Y ontvoegd uit de fiscale eenheid. Dit resulteert overigens niet in relevante wijzigingen in het feitencomplex met betrekking tot toepassing van de Innovatiebox. De fiscale eenheid X dient het verzoek in voor de activiteiten van de gevoegde dochtermaatschappij Y, waar de ontwikkelactiviteiten plaatsvinden. X is eigenaar van de door haar voortgebrachte immateriële activa. Naast het verrichten van routinematige activiteiten (met betrekking tot inkoop) heeft X ook een entrepreneursrol met als bijbehorende functies (strategische) Marketing & Sales, Assemblage, Corporate Excellence en Research & Development. In dat kader beschikt X over een R&D-afdeling ten behoeve van de doorontwikkeling van de eigen technologie en brengt in dat kader jaarlijks immateriële activa voort waarvoor S&O-verklaringen worden verkregen met over de periode 2016 tot en met 2021 gemiddeld [< 5.000] toegekende en gerealiseerde S&O-uren per jaar. Bij de S&O-activiteiten zijn over die periode gemiddeld [5 – 10] R&D-medewerkers betrokken. Daarnaast heeft X over diezelfde periode gemiddeld jaarlijks [< € 0,5 miljoen] uitgegeven aan R&D-werkzaamheden. De daarmee gemoeide kosten bedragen gemiddeld [< 5%] van de omzet. In het verzoek om vooroverleg wordt verzocht om toepassing van de afpelmethode.

Rechtskader

Het verzoek van X om toepassing van de Innovatiebox ziet op de artikelen 12b tot en met 12bg van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb). Daarnaast wordt een verzoek gedaan om toepassing van het overgangsrecht als bedoeld in artikel 34d, eerste lid, van de Wet Vpb. Voorts zijn het Innovatieboxbesluit 2021 en/of het besluit van 6 december 2018 (Stcrt. 2018, nr. 68661) inzake de toepassing van de Innovatiebox, hierna (gezamenlijk) te noemen “besluit Innovatiebox”, het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, paragraaf 3 van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht en de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen) aan de orde.

Overwegingen

1. X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of de transactie(s).
2. De door X gevraagde zekerheid vooraf heeft geen betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
3. Y kwalificeert als een kleinere belastingplichtige als bedoeld in artikel 12ba, tweede lid, van de Wet Vpb, omdat gedurende 2022 en de vier voorafgaande boekjaren tezamen de groep (waar X gedurende die boekjaren deel van uitmaakte) een netto-omzet als bedoeld in artikel 12ba, tweede lid, onderdeel b, van de Wet Vpb, heeft behaald die lager is dan € 250.000.000 en over dezelfde periode voordelen uit kwalificerende immateriële activa heeft behaald van minder dan € 37.500.000.
4. Y heeft de economische eigendom van één of meer zelf voortgebrachte kwalificerende immateriële activa als bedoeld in artikel 12b van de Wet Vpb. Deze kwalificerende immateriële activa zijn voortgevloeid uit speur- en ontwikkelingswerk waarvoor één of meer S&O-verklaringen zijn afgegeven aan X.
5. Door X is op het laagst mogelijke aggregatieniveau en op de meest passende wijze bepaald wat de met de kwalificerende immateriële activa samenhangende voordelen zijn. Het aggregatieniveau is daarbij vastgesteld op de fiscale operationele winst (EBIT) van Y, voor zover deze is toe te rekenen aan het kwalificerende product. Gelet op de belangrijke functie van R&D in de onderneming is deze functie aangemerkt als kernfunctie, hetgeen meebrengt dat het gebruik van de afpelmethode hier het meest geschikt is om de kwalificerende voordelen te bepalen.
6. De vaststelling van de kwalificerende voordelen is ontleend aan het gedachtegoed van de Verrekenprijzen en meer in het bijzonder aan een functionele analyse op hoofdlijnen en is door de Belastingdienst beoordeeld op basis van door de belastingplichtige (desgevraagd) verstrekte informatie.
7. Bij de bepaling van de kwalificerende voordelen is derhalve het verzoek van X gevolgd om – in lijn met paragraaf 4.6 van het besluit Innovatiebox – de per-activummethode te hanteren. Gelet op het feit dat de omzet grotendeels wordt behaald met het kwalificerende product wordt de fiscale EBIT van Y als startpunt genomen waarbij rekening wordt gehouden met voortbrengingskosten.
8. Deze EBIT wordt geschoond voor elementen die niet samenhangen met de kwalificerende activiteiten (in dit geval de opbrengst uit producten waarin geen technologie is verwerkt die is ontwikkeld door Y). De daarmee samenhangende niet- kwalificerende voordelen vallen niet onder de Innovatiebox en worden belast tegen het reguliere tarief.
9. Daarbij wordt vervolgens een beloning in aanmerking genomen voor de in de onderneming uitgevoerde routinematige functie inkoop, waarvoor een kosten gerelateerde beloning van [1% – 5%] in aanmerking is genomen. Deze beloning valt niet onder de Innovatiebox en wordt belast tegen het reguliere tarief.
10. De restwinst wordt vervolgens gealloceerd op basis van een relatieve weging van de onderkende kernfuncties. In de analyse naar het belang van de R&D-functie zijn de volgende factoren meegewogen. Y verricht aanzienlijke inspanningen op het gebied van R&D. Dat uit zich onder andere in de relatief aanzienlijke omvang van het aantal S&O-uren, maar ook in het aantal medewerkers dat betrokken is bij de R&D-activiteiten in verhouding tot het aantal medewerkers dat betrokken is bij de overige (kern-)functies.
11. Op basis van deze analyse is geconcludeerd dat een gedeelte van [31% – 45%] van de resterende, operationele winst door Y wordt toegerekend aan artikel 12b van de Wet Vpb. De overige operationele winst is toerekenbaar aan de kernfuncties (strategische) Marketing & Sales, Assemblage en Corporate Excellence, en wordt belast tegen het reguliere tarief.
12. Er is in beperkte mate sprake van uitbestede R&D-werkzaamheden, als bedoeld in artikel 12bb van de Wet Vpb, aan een groepsmaatschappij die kan worden aangemerkt als verbonden lichaam. Dit breukdeel is voor het eerste jaar van deze afspraak vastgesteld op [0,76 – 1]. Er is overigens geen sprake van gekochte immateriële activa.
13. Gelet op de continue doorontwikkeling van de eigen technologie wordt voor de toepassing van het overgangsrecht van artikel 34d van de Wet Vpb een uitgroei gehanteerd voor de toepassing van artikel 12b van de Wet Vpb, zoals dat artikel luidde op 31 december 2016, en wordt een ingroei gehanteerd voor de toepassing van artikel 12b van de Wet Vpb, zoals dat artikel luidt met ingang van 1 januari
2017. Achtergrond van deze ingroei is de aanwezigheid van voordelen welke toerekenbaar zijn aan immateriële activa die zijn voortgebracht voor 1 juli 2016 (het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 12b tot en met 12bg en 34d van de Wet Vpb). De ingroei is een afspiegeling van de mate waarin de voortgebrachte kwalificerende immateriële activa aan de winst gaan bijdragen en is afgeleid van de economische levensduur van deze activa van [3,1 – 5] jaar.

Conclusie

De Belastingdienst is in het vooroverleg tot de conclusie gekomen dat aan de eisen voor de gevraagde toepassing van de Innovatiebox is voldaan. Er is overeenstemming bereikt over de toepassing van de Innovatiebox. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 januari 2023 tot en met 31 december 2027 en is van overeenkomstige toepassing in de jaren 2018 tot en met 2022, waarvoor de aangiften Vennootschapsbelasting reeds zijn ingediend.