rul-20240319-ibox-000003

Aanleiding

X heeft een verzoek om vooroverleg ingediend voor toepassing van de Innovatiebox over de periode 2019 tot en met 2026. De aangiften Vennootschapsbelasting 2019 tot en met 2021 zijn inmiddels ingediend.

Feiten

X is een dienstverlenende onderneming met [76 – 150] personeelsleden in Nederland, met een jaarlijkse omzet van [€ 6 miljoen – € 15 miljoen]. Deze omzet wordt deels behaald met eigen software waarin technologie is verwerkt die voor 1 januari 2019 is ontwikkeld door X, en bestaat uit royalty’s en andere nagekomen baten inzake die technologie. X maakt onderdeel uit van een internationaal concern. De aandelen in X worden voor meer dan 25% gehouden door een buitenlandse moedermaatschappij. X was tot 1 januari 2019 eigenaar van de door haar voortgebrachte immateriële activa. Per die datum heeft X haar entrepreneurial activiteiten (waaronder de immateriële activa) overgedragen aan haar buitenlandse moedermaatschappij, en verricht X sindsdien alleen nog contract-R&D werkzaamheden voor haar moedermaatschappij. X zal de royalty’s als vergoeding voor de overgedragen immateriële activa nog tot en met 2026 ontvangen. X had tot 1 januari 2019 een entrepreneursrol met als bijbehorende functies (strategische) Marketing & Sales, Corporate Excellence en Research & Development. In dat kader beschikt X over een R&D-afdeling en bracht jaarlijks immateriële activa voort waarvoor S&O-verklaringen zijn verkregen met over de periode 2017 tot en met 2018 gemiddeld [20.000 – 50.000] gerealiseerde S&O-uren per jaar. In het verzoek om vooroverleg wordt verzocht om toepassing van de afpelmethode.

Rechtskader

Het verzoek van X om toepassing van de Innovatiebox ziet op de artikelen 12b tot en met 12bg van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb). Voorts zijn het Innovatieboxbesluit 2021 en/of het besluit van 6 december 2018 (Stcrt. 2018, nr. 68661) inzake de toepassing van de Innovatiebox, hierna (gezamenlijk) te noemen “besluit Innovatiebox”, het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, paragraaf 3 van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht en de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen) aan de orde.

Overwegingen

1. X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of de transactie(s).
2. De door X gevraagde zekerheid vooraf heeft geen betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met gelieerde entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
3. X kwalificeert niet als een kleinere belastingplichtige als bedoeld in artikel 12ba, tweede lid, van de Wet Vpb, omdat gedurende 2022 en de vier voorafgaande boekjaren tezamen de groep (waar X gedurende die boekjaren deel van uitmaakte) een netto-omzet als bedoeld in artikel 12ba, tweede lid, onderdeel b, van de Wet Vpb, heeft behaald die gelijk is aan of hoger is dan € 250.000.
000.
4. X heeft de economische eigendom van één of meer zelf voor 1 januari 2019 voortgebrachte kwalificerende immateriële activa als bedoeld in artikel 12b van de Wet Vpb. Deze kwalificerende immateriële activa zijn voortgevloeid uit speur- en ontwikkelingswerk waarvoor één of meer S&O- verklaringen zijn afgegeven aan X, en hebben de vorm van programmatuur.
5. Door X is op het laagst mogelijke aggregatieniveau en op de meest passende wijze bepaald wat de met de kwalificerende immateriële activa samenhangende voordelen zijn. Het aggregatieniveau is vastgesteld op basis van de royalty’s die X ontvangt voor het in gebruik geven van de immateriële vaste activa aan een buitenlandse gelieerde vennootschap, alsmede overige nagekomen baten. Op dat niveau worden tevens de kwalificerende voordelen bepaald.
6. De vaststelling van de kwalificerende voordelen is ontleend aan het gedachtegoed van de Verrekenprijzen en meer in het bijzonder aan een functionele analyse op hoofdlijnen en is door de Belastingdienst beoordeeld op basis van door de belastingplichtige (desgevraagd) verstrekte informatie.
7. Bij de bepaling van de kwalificerende voordelen is derhalve het verzoek van X gevolgd om – in lijn met paragraaf 4.6 van het besluit Innovatiebox – de netto voordelen uit hoofde van de ontvangen royalty’s en nagekomen baten als startpunt te nemen waarbij rekening wordt gehouden met voortbrengingskosten.
8. Dit voordeel wordt vervolgens gealloceerd op basis van een relatieve weging van de onderkende kernfuncties. Met ingang van boekjaar 2019 verricht X genoemde activiteiten niet meer voor eigen rekening en risico, maar verricht X de doorontwikkeling voor rekening en risico van één van de maatschappijen in de groep waar X toe behoort. Deze zogenoemde contract R&D- activiteiten vallen buiten de toepassing van de Innovatiebox.
9. Voor het kwalificerende deel (te weten de voordelen uit immateriële activa die zijn voortgebracht middels R&D-werkzaamheden in de periode tot het boekjaar 2019) ontvangt X royalty’s, alsmede nagekomen baten.
10. Op basis van deze analyse is geconcludeerd dat een gedeelte van [31% – 45%] van deze voordelen (verminderd met eventuele daaraan toerekenbare kosten) door X wordt toegerekend aan artikel 12b van de Wet Vpb. De overige operationele winst is toerekenbaar aan de kernfuncties (strategische) Marketing & Sales en Corporate Excellence, en wordt belast tegen het reguliere tarief.
11. Er is geen sprake van uitbestede R&D-werkzaamheden als bedoeld in artikel 12bb van de Wet Vpb. Er is voorts geen sprake van gekochte immateriële activa.

Conclusie

De Belastingdienst is in het vooroverleg tot de conclusie gekomen dat aan de eisen voor de gevraagde toepassing van de Innovatiebox is voldaan. Er is overeenstemming bereikt over de toepassing van de Innovatiebox. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 januari 2022 tot en met 31 december 2026, en is van overeenkomstige toepassing in de jaren 2019 tot en met 2021, waarvoor de aangiften Vennootschapsbelasting reeds zijn ingediend.