20231114 IBOX 000001
Samenvatting
Aanleiding
X heeft een verzoek om vooroverleg ingediend voor toepassing van de Innovatiebox over de periode 2017 tot en met 2025. De aangiften Vennootschapsbelasting zijn ingediend tot en met het jaar 2020.
Feiten
X is een industriële onderneming met [76 – 150] personeelsleden in Nederland, met een jaarlijkse omzet van [€ 6 miljoen – € 15 miljoen]. Deze omzet wordt deels behaald met een royalty voor technologie die is ontwikkeld door X. X behaalt geen omzet met transacties met een entiteit in een laagbelastende jurisdictie. X maakt onderdeel uit van een internationaal concern. De aandelen in X worden voor meer dan 25% gehouden door een buitenlandse moedermaatschappij. X verzoekt om toepassing van de per activum methode voor de (netto) royaltyopbrengsten, die zien op zowel gepatenteerde immateriële activa die door X zijn voortgebracht voor 1 januari 2017, als ook op het gebruik van merkenrechten. X vervult in dat kader de entrepreneursrol met als bijbehorende functies Corporate Excellence, (strategische) Marketing & Sales en Research & Development. De immateriële activa worden overigens niet doorontwikkeld.
Rechtskader
Het verzoek van X om toepassing van de Innovatiebox ziet op de artikelen 12b tot en met 12bg van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb). Daarnaast wordt een verzoek gedaan om toepassing van artikel 34d, eerste lid van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969, zoals dat artikel luidt met ingang van 1 juli 2021, respectievelijk artikel 34d, tweede lid van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969, zoals dat artikel luidde tot 1 juli 2021. Voorts zijn het Innovatieboxbesluit 2021 en/of het besluit van 6 december 2018 (Stcrt. 2018, nr. 68661) inzake de toepassing van de Innovatiebox, hierna (gezamenlijk) te noemen “besluit Innovatiebox”, het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, paragraaf 3 van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht en de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen) aan de orde.
Overwegingen
20231114 IBOX
0000011. X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of de transactie(s).
2. De door X gevraagde zekerheid vooraf heeft geen betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
3. X kwalificeert niet als een kleinere belastingplichtige als bedoeld in artikel 12ba, tweede lid, van de Wet Vpb, omdat gedurende 2021 en de vier voorafgaande boekjaren tezamen de groep (waar X gedurende die boekjaren deel van uitmaakte) een netto-omzet als bedoeld in artikel 12ba, tweede lid, onderdeel b, van de Wet Vpb, heeft behaald die gelijk is aan of hoger is dan € 250.000.
000.
4. X heeft de economische eigendom van zelf voortgebrachte immateriële activa. Deze activa zijn voor 1 januari 2017 voortgevloeid uit R&D-werkzaamheden waarvoor patenten zijn verleend aan X. De voordelen uit deze immateriële activa kunnen onder de werking van de Innovatiebox gebracht worden omdat wordt voldaan aan artikel 34d, eerste lid (zoals dat artikel luidt met ingang van 1 juli 2021) van de Wet Vpb, waarmee deze immateriële activa voor de toepassing van de Innovatiebox van artikel 12b Wet Vpb als kwalificerende immateriële activa gelden.
5. Door X is op het laagst mogelijke aggregatieniveau en op de meest passende wijze bepaald wat de met de kwalificerende immateriële activa samenhangende voordelen zijn. Het aggregatieniveau is daarbij vastgesteld op het individuele kwalificerende immaterieel activum.
6. De vaststelling van de kwalificerende voordelen is ontleend aan het gedachtegoed van de Verrekenprijzen en meer in het bijzonder aan een functionele analyse op hoofdlijnen en is door de Belastingdienst beoordeeld op basis van door de belastingplichtige (desgevraagd) verstrekte informatie.
7. Bij de bepaling van de kwalificerende voordelen is derhalve het verzoek van X gevolgd om – in lijn met paragraaf 4.6 van het besluit Innovatiebox – de per activummethode te hanteren en de netto royalty van de individuele kwalificerende activa als startpunt te nemen waarbij rekening is gehouden met voortbrengingskosten.
8. Het voordeel wordt vervolgens gealloceerd op basis van een relatieve weging van de onderkende kernfuncties. In de analyse naar het belang van de R&D-functie is meegewogen dat sprake is van unieke technologie hetgeen blijkt uit de patent-portefeuille, maar ook uit het verband tussen de technologie als bepalende factor voor de hoge winstgevendheid van de onderneming.
9. Op basis van deze analyse is geconcludeerd dat een gedeelte van [> 60%] van de netto royalty inzake het product (waarin het kwalificerende immaterieel activum is verwerkt) door X wordt toegerekend aan artikel 12b van de Wet Vpb. De overige operationele winst is toerekenbaar aan de kernfuncties (strategische) Marketing & Sales en Corporate Excellence, en wordt belast tegen het reguliere tarief.
10. Er is geen sprake van uitbestede R&D-werkzaamheden als bedoeld in artikel 12bb van de Wet Vpb. Er is voorts geen sprake van gekochte immateriële activa. 20231114 IBOX 000001
Conclusie
De Belastingdienst is in het vooroverleg tot de conclusie gekomen dat aan de eisen voor de gevraagde toepassing van de Innovatiebox is voldaan. Er is overeenstemming bereikt over de toepassing van de Innovatiebox. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2025, en is van overeenkomstige toepassing in de jaren 2017 tot en met 2020.