20231010 IBOX 000006
Samenvatting
Aanleiding
X heeft een verzoek om vooroverleg ingediend voor toepassing van de Innovatiebox over de periode 2018 tot en met 2026, aansluitend op een eerdere afspraak. De aangiften Vennootschapsbelasting zijn inmiddels ingediend tot en met 2021.
Feiten
X is een industriële onderneming met [1 – 10] personeelsleden in Nederland, met een jaarlijkse omzet van [€ 1 miljoen – € 5 miljoen]. Deze omzet wordt behaald met een eigen (gepatenteerd) productieproces waarin technologie wordt gebruikt die is ontwikkeld door X. X maakt onderdeel uit van een internationaal concern. De aandelen in X worden voor meer dan 25% gehouden door een buitenlandse moedermaatschappij. X is eigenaar van een door haar voor 1 januari 2017 voortgebracht immaterieel activum. X heeft een entrepreneursrol met als bijbehorende functies (strategische) Marketing & Sales, Operations, Corporate Excellence en Research & Development. Het patent ziet in hoofdzaak op procestechnologie. In het verzoek om vooroverleg wordt verzocht om toepassing van de per-activummethode.
Rechtskader
Het verzoek van X om toepassing van de Innovatiebox ziet op de artikelen 12b tot en met 12bg van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb). Daarnaast wordt een verzoek gedaan om toepassing van het overgangsrecht als bedoeld in artikel 34d, eerste lid (zoals dat artikel luidt met ingang van 1 juli 2021), van de Wet Vpb. Voorts zijn het Innovatieboxbesluit 2021 en het besluit van 6 december 2018 (Stcrt. 2018, nr. 68661) inzake de toepassing van de Innovatiebox, hierna (gezamenlijk) te noemen “besluit Innovatiebox”, het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, paragraaf 3 van het 20231010 IBOX 000006Besluit Fiscaal Bestuursrecht en de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen) aan de orde.
Overwegingen
1. X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of de transactie(s).
2. De door X gevraagde zekerheid vooraf heeft geen betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
3. X kwalificeert als een kleinere belastingplichtige als bedoeld in artikel 12ba, tweede lid, van de Wet Vpb, omdat gedurende 2022 en de vier voorafgaande boekjaren tezamen de groep (waar X gedurende die boekjaren deel van uitmaakte) een netto-omzet als bedoeld in artikel 12ba, tweede lid, onderdeel b, van de Wet Vpb, heeft behaald die lager is dan € 250.000.000 en over dezelfde periode voordelen uit kwalificerende immateriële activa heeft behaald van minder dan € 37.500.
000.
4. X heeft de economische eigendom van het zelf voortgebrachte immateriële activum. Dit activum is voor 1 januari 2017 voortgevloeid uit R&D-werkzaamheden waarvoor een patent is verleend aan X. De voordelen uit dit immateriële activum kunnen onder de werking van de Innovatiebox gebracht worden omdat wordt voldaan aan artikel 34d, eerste lid (zoals dat artikel luidt met ingang van 1 juli 2021) van de Wet Vpb, waarmee het immateriële activum voor de toepassing van de Innovatiebox van artikel 12b Wet Vpb als kwalificerend immaterieel activum geldt.
5. Door X is op het laagst mogelijke aggregatieniveau en op de meest passende wijze bepaald wat de met het kwalificerende immateriële activum samenhangende voordelen zijn. Het aggregatieniveau is daarbij vastgesteld op de fiscale operationele winst (EBIT) van X, aangezien een lager aggregatieniveau niet mogelijk is gebleken, nu het immateriële activum is verweven met het gehele productieproces.
6. De vaststelling van de kwalificerende voordelen is ontleend aan het gedachtegoed van de Verrekenprijzen en meer in het bijzonder aan een functionele analyse op hoofdlijnen en is door de Belastingdienst beoordeeld op basis van door de belastingplichtige (desgevraagd) verstrekte informatie.
7. Bij de bepaling van de kwalificerende voordelen is derhalve het verzoek van X gevolgd om – in lijn met paragraaf 4.6 van het besluit Innovatiebox – de per-activummethode te hanteren en de fiscale EBIT als startpunt te nemen waarbij rekening wordt gehouden met voortbrengingskosten. 20231010 IBOX 000006
8. De EBIT wordt vervolgens gealloceerd op basis van een relatieve weging van de onderkende kernfuncties. In de analyse naar het belang van de R&D-functie is meegewogen dat sprake is van unieke technologie hetgeen blijkt uit de patent-portefeuille, maar ook uit het verband tussen de technologie als factor voor de winstgevendheid en de groei van de onderneming.
9. Op basis van deze analyse is geconcludeerd dat een gedeelte van [5% – 15%] van de operationele winst door X wordt toegerekend aan artikel 12b van de Wet Vpb. De overige operationele winst is toerekenbaar aan de kernfuncties (strategische) Marketing & Sales, Operations en Corporate Excellence, en wordt belast tegen het reguliere tarief.
10. Er is geen sprake van uitbestede R&D-werkzaamheden als bedoeld in artikel 12bb van de Wet Vpb. Er is voorts geen sprake van gekochte immateriële activa.
Conclusie
De Belastingdienst is in het vooroverleg tot de conclusie gekomen dat aan de eisen voor de gevraagde toepassing van de Innovatiebox is voldaan. Er is overeenstemming bereikt over de toepassing van de Innovatiebox. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 januari 2022 tot en met 31 december 2026 en is van overeenkomstige toepassing in de jaren 2018 t/m 2021, waarvoor de aangiften Vennootschapsbelasting reeds zijn ingediend.