Aanleiding
De fiscale eenheid X heeft een verzoek om vooroverleg ingediend voor aanpassing van de gemaakte afspraken voor toepassing van de Innovatiebox over de periode 2021 tot en met 2023. De aangiften Vennootschapsbelasting zijn ingediend tot en met 2021.
Feiten
X is een dienstverlenende onderneming met [26 – 75] personeelsleden in Nederland, met een jaarlijkse omzet van [€ 6 miljoen – € 15 miljoen]. X maakt onderdeel uit van een internationaal concern. X heeft een tweetal dochtermaatschappijen in het buitenland, waaronder een vennootschap waaraan een gedeelte van de R&D-activiteiten wordt uitbesteed. In 2020 is X overgenomen door een grote buitenlandse onderneming en maakt sedertdien derhalv e onderdeel uit van internationaal concern. De overname heeft grote gevolgen gehad voor haar bedrijfsvoering. X is en blijft weliswaar entrepreneur en eigenaar van de door haar voortgebrachte immateriële activa, maar de Research & Development functie wordt sinds 2021 geheel uitbesteed (middels contract- R&D) aan een gelieerde groepsmaatschappij. Er wordt met ingang van 2021 geen S&O meer aangevraagd, en dientengevolge wordt met ingang van dat jaar niet meer voldaan aan de eisen voor toepassing van de Innovatiebox. In het verzoek om vooroverleg wordt verzocht om afspraken over toepassing van de uitgroei en van de nexus breuk naar aanleiding van de verandering in de R&D-functionaliteit.
Rechtskader
Het verzoek van X om toepassing van de Innovatiebox ziet op de artikelen 12b t/m 12bg van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb). Voorts zijn het Innovatieboxbesluit 2021 en/of het besluit van 6 december 2018 (Stcrt. 2018, nr. 68661) inzake de toepassing van de Innovatiebox, hierna (gezamenlijk) te noemen “besluit Innovatiebox”, het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, paragraaf 3 van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht en de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen) aan de orde.
Overwegingen
1. X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties.
2. De door X gevraagde zekerheid vooraf heeft geen betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
3. Na de overname in 2020 door Y kwalificeert X niet langer als een kleinere belastingplichtige als bedoeld in artikel 12ba, lid 2, van de Wet Vpb, omdat gedurende 2020 en de vier voorafgaande boekjaren tezamen de groep (waar X gedurende die boekjaren deel van uitmaakte) dan een netto-omzet als bedoeld in artikel 12ba, lid 2, onderdeel b, van de Wet Vpb, zal zijn behaald die gelijk of hoger is dan € 250.000.
000. De tot en met 2020 voortgebrachte immateriële activa hebben in aanvulling daarop de vorm van programmatuur.
4. Er is met ingang van het jaar 2021 sprake van uitbestede R&D-werkzaamheden als bedoeld in artikel 12bb van de Wet Vpb aan een buitenlandse groepsmaatschappij die kan worden aangemerkt als verbonden lichaam. Omdat de Innovatiebox op niveau van de EBIT van de fiscale eenheid wordt toegepast wordt de Nexuscorrectie ook op dat aggregatieniveau berekend. Dit breukdeel is voor het eerste jaar van deze afspraak en de vier boekjaren jaren voorafgaand aan het boekjaar dat aanvangt op of na 1 januari 2020 vastgesteld op [0,51 – 0,75]. De R&D uitgaven ter zake van de in de jaren 2021 tot en met 2023 voortgebrachte immateriële activa blijven in deze berekening buiten beschouwing. Er is overigens geen sprake van gekochte immateriële activa.
5. De Research & Development wordt sinds 2021 geheel uitbesteed (contract R&D) aan een gelieerde groepsmaatschappij. Voor de toepassing van artikel 12b van de Wet Vpb wordt een uitgroei gehanteerd. De uitgroei is een afspiegeling v an de mate waarin de voortgebrachte kwalificerende immateriële activa aan de winst gaan bijdragen en is afgeleid van de economische levensduur van deze activa van [1 – 3] jaar. Deze uitgroei is in lijn met de ingroei zoals die in een eerdere afspraak overeen is gekomen, conform paragraaf 10.2 van het besluit Innovatiebox.
6. Voor het overige zijn de eerder tussen de Belastingdienst en X tot stand gekomen afspraken onverminderd van toepassing.
Conclusie
Er is overeenstemming bereikt over de aanpassing van de eerder tot stand gekomen afspraken met betrekking tot de Innovatiebox. Dit is vastgelegd in een addendum op de bestaande vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 januari 2022 tot en met 31 december 2023 en is van overeenkomstige toepassing in het jaar 2021, waarvoor de aangifte Vennootschapsbelasting reeds is ingediend.