Aanleiding
De vennootschap X heeft een verzoek om vooroverleg ingediend voor aanpassing van de gemaakte afspraken voor toepassing van de Innovatiebox, welke zijn vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst over de periode 2018 tot en met 2022. De aangiften Vennootschapsbelasting zijn inmiddels ingediend tot en met 2021.
Feiten
X is een dienstverlenende onderneming met [11 – 25] personeelsleden in Nederland, met een jaarlijkse omzet van [€ 6 miljoen – € 15 miljoen]. X maakt onderdeel uit van een internationaal concern. De producten van X worden wereldwijd verkocht. De aandelen in X worden (middellijk) gehouden door een buitenlandse moedermaatschappij. X is eigenaar van de door haar voortgebrachte immateriële activa. X brengt jaarlijks immateriële activa voort waarvoor in beperkte mate S&O-verklaringen worden verkregen met over de periode 2018 tot en met 2022 jaarlijks gemiddeld [< 5.000] toegekende en gerealiseerde S&O- uren per jaar. Bij de S&O-activiteiten zijn over die periode gemiddeld [5 – 10] medewerkers betrokken. Daarnaast heeft X over diezelfde periode gemiddeld jaarlijks [< € 0,5 miljoen] uitgegeven aan R&D-werkzaamheden. Als gevolg van een substantiële terugloop in de toegekende en gerealiseerde S&O-uren en de constatering dat X met ingang van het jaar 2021 niet meer kwalificeert als kleinere belastingplichtige zijn partijen in overleg getreden. Doel van dat overleg was om te bezien op welke wijze deze wezenlijke veranderingen in het feitencomplex invloed hebben op de eerder gemaakte afspraken over de toepassing van de Innovatiebox, en om te komen tot een adequate aanpassing gedurende de resterende looptijd van de vaststellingsovereenkomst.
Rechtskader
Het verzoek van X om toepassing van de Innovatiebox ziet op de artikelen 12b tot en met 12bg van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb). Voorts zijn het Innovatieboxbesluit 2021 en/of het besluit van 6 december 2018 (Stcrt. 2018, nr. 68661) inzake de toepassing van de Innovatiebox, hierna (gezamenlijk) te noemen “besluit Innovatiebox”, het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, paragraaf 3 van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht en de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen) aan de orde.
Overwegingen
1. X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties.
2. De door X gevraagde zekerheid vooraf heeft geen betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
3. X kwalificeert met ingang van het jaar 2021 niet langer als een kleinere belastingplichtige als bedoeld in artikel 12ba, tweede lid, van de Wet Vpb, omdat gedurende 2021 en de vier voorafgaande boekjaren tezamen de groep (waar X gedurende die boekjaren deel van uitmaakte) een netto-omzet als bedoeld in artikel 12ba, tweede lid, onderdeel b, van de Wet Vpb, heeft behaald die gelijk is aan of hoger is dan € 250.000.
000.
4. Bij de bepaling van de voordelen is in de eerdere vaststellingsovereenkomst het verzoek van X gevolgd om in lijn met par. 4.6 van het besluit Innovatiebox de afpelmethode te hanteren en de fiscale kwalificerende operationele winst (de EBIT) van X als startpunt te nemen waarbij rekening wordt gehouden met voortbrengingskosten.
5. Naar aanleiding van een nadere functionele analyse stellen partijen in onderling overleg vast dat de beloning voor de kernfunctie R&D voor de jaren 2018 tot en met 2022 wordt gereduceerd van [30% – 45%] naar [5% – 15%] van de restwinst.
6. X kwalificeert met ingang van het jaar 2021 niet meer als een kleinere belastingplichtige. X beschikt voor de betreffende jaren echter over een (vereist) tweede toegangsticket in de vorm van programmatuur als bedoeld in artikel 12ba, eerste lid, onderdeel b, ten derde van de Wet Vpb.
7. Voor het overige zijn de eerder tussen de Belastingdienst en X tot stand gekomen afspraken onverminderd van toepassing.
Conclusie
Er is overeenstemming bereikt over de aanpassing van de eerder tot stand gekomen afspraken met betrekking tot de Innovatiebox. Dit is vastgelegd in een addendum op de bestaande vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 januari 2022 tot en met 31 december 2022, dat van overeenkomstige toepassing is in de jaren 2018 tot en met 2021, waarvoor de aangiften Vennootschapsbelasting reeds zijn ingediend.