rul-20230425-ibox-000009

Aanleiding

X heeft een verzoek om vooroverleg ingediend voor toepassing van de Innovatiebox over de periode 2022 tot en met 2026, aansluitend op een eerdere afspraak tot en met 2021.

Feiten

X is een industriële onderneming met [501-1.000] personeelsleden in Nederland, met een jaarlijkse omzet van [>€ 1.000 miljoen]. X maakt onderdeel uit van een internationaal concern. De producten van X worden wereldwijd verkocht. De aandelen in X worden gehouden door een buitenlandse moedermaatschappij. X is eigenaar van de door haar voortgebrachte immateriële activa. Research & Development vormt voor X een functie met routinematige kenmerken, die primair is gericht op proces- technologie. Wel brengt X jaarlijks immateriële activa voort waarvoor in beperkte mate S&O- verklaringen worden verkregen met over de periode 2017 tot en met 2022 jaarlijks gemiddeld [10.000-20.000] toegekende en gerealiseerde S&O-uren per jaar. Bij de S&O- activiteiten zijn over die periode gemiddeld [5 – 10] medewerkers betrokken. Daarnaast heeft X over diezelfde periode gemiddeld jaarlijks [€ 1,1 miljoen – € 5 miljoen] uitgegeven aan R&D- werkzaamheden. Ook heeft X een aantal patenten. In het verzoek om vooroverleg wordt verzocht om toepassing van de kostengerelateerde methode.

Rechtskader

Het verzoek van X om toepassing van de Innovatiebox ziet op de artikelen 12b tot en met 12bg van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb). Voorts zijn het Innovatieboxbesluit 2021, hierna te noemen “besluit Innovatiebox”, het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, paragraaf 3 van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht en de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen) aan de orde.

Overwegingen

1. X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties.
2. X verricht in het kader van haar operationele bedrijfsvoering (mogelijk) directe transacties met entiteiten gevestigd in landen die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden, zoals genoemd in paragraaf 3 van het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter. De omvang van deze transacties vormt een niet-substantieel deel (geïnterpreteerd als minder dan 30%) van de omzet waar het verzoek om vooroverleg op ziet.
3. X kwalificeert niet als een kleinere belastingplichtige als bedoeld in artikel 12ba, tweede lid, van de Wet Vpb.
4. X heeft de economische eigendom van één of meer zelf voortgebrachte kwalificerende immateriële activa als bedoeld in artikel 12b van de Wet Vpb. Deze kwalificerende immateriële activa zijn voortgevloeid uit speur- en ontwikkelingswerk waarvoor één of meer S&O-verklaringen zijn afgegeven aan X. In aanvulling daarop is sprake van aan X verleende en door haar aangevraagde octrooien.
5. Door X is op het laagst mogelijke aggregatieniveau en op de meest passende wijze bepaald wat de met de kwalificerende immateriële activa samenhangende voordelen zijn.
6. De vaststelling van het voordeel is ontleend aan het gedachtegoed van de Verrekenprijzen en meer in het bijzonder aan een functionele analyse op hoofdlijnen en is door de Belastingdienst beoordeeld op basis van door de belastingplichtige (desgevraagd) verstrekte informatie.
7. Door X is op de meest passende wijze bepaald wat de met de kwalificerende immateriële activa samenhangende voordelen zijn. Partijen hebben vastgesteld dat de R&D-functie bij X van bijkomstig belang is, en dat de kostengerelateerde methode – in lijn met paragraaf 4.6 van het besluit Innovatiebox – in casu het meest passend is. Hierbij wordt een opslag op de directe en indirecte R&D-kosten gehanteerd van [>15%] en wordt rekening gehouden met voortbrengingskosten.
8. Er is geen sprake van uitbestede R&D-werkzaamheden als bedoeld in artikel 12bb van de Wet Vpb. Er is voorts geen sprake van gekochte immateriële activa.

Conclusie

De Belastingdienst is in het vooroverleg tot de conclusie gekomen dat aan de eisen voor de gevraagde toepassing van de Innovatiebox is voldaan. Er is overeenstemming bereikt over de toepassing van de Innovatiebox. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 januari 2022 tot en met 31 december 2026.