rul-20230207-ibox-000006

Aanleiding

De fiscale eenheid X heeft een verzoek om vooroverleg ingediend voor de toepassing van de Innovatiebox over de periode 2020 tot en met 2024, aansluitend op afspraken over de jaren 2015 tot en met 2019.

Feiten

De fiscale eenheid X is een dienstverlenende onderneming met [76-150] personeelsleden in Nederland, met een jaarlijkse omzet van gemiddeld [€ 6 miljoen – € 15 miljoen]. Deze omzet wordt behaald met het aanbieden van diensten op basis van een eigen platform (programmatuur) waarin technologie is verwerkt die is ontwikkeld door de fiscale eenheid X. De fiscale eenheid X is entrepreneur en eigenaar van de door haar voortgebrachte immateriële activa. Naast routinematige service activiteiten zijn daarbij kernfuncties onderkend, te weten Corporate Excellence, Sales & Business Development, Overige en Research & Development. In dat kader beschikt de fiscale eenheid X over een R&D-afdeling en brengt zij jaarlijks immateriële activa voort waarvoor S&O-verklaringen worden verkregen (over de periode 2015 tot en met 2021 gemiddeld [10.000 – 20.000] toegekende en gerealiseerde S&O-uren per jaar). Bij de S&O-activiteiten zijn over die periode gemiddeld [21 -50] R&D-medewerkers betrokken. Daarnaast heeft de fiscale eenheid X over diezelfde periode gemiddeld jaarlijks [€ 1 miljoen – € 5 miljoen] uitgegeven aan R&D-werkzaamheden. De daarmee gemoeide kosten bedragen gemiddeld [>15%] van de omzet. In het verzoek om vooroverleg wordt verzocht om toepassing van de afpelmethode.

Rechtskader

Het verzoek van de fiscale eenheid X om toepassing van de Innovatiebox ziet op de artikelen 12b t/m 12bg van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb). Voorts zijn het Innovatieboxbesluit 2021 en / of het besluit van 6 december 2018 (Stcrt. 2018, nr. 68661) inzake de toepassing van de Innovatiebox, hierna (gezamenlijk) te noemen “besluit Innovatiebox”, het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, paragraaf 3 van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht en de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen) aan de orde.

Overwegingen

1. De fiscale eenheid X oefent in Nederland bedrijfseconomische oper ationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggev ende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties.
2. De door de fiscale eenheid X gevraagde zekerheid vooraf heeft geen betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
3. De fiscale eenheid X kwalificeert niet als een kleinere belastingplichtige als bedoeld in artikel 12ba, tweede lid, van de Wet Vpb, omdat X gedurende 2020 en de vier vooraf – gaande boekjaren tezamen met de groep (waar X gedurende die boekjaren deel van uitmaakte) een netto-omzet als bedoeld in artikel 12ba, tweede lid, onderdeel b, van de Wet Vpb, heeft behaald die gelijk of hoger is dan € 250.000.
000. Zelfstandig kwalificeert X wel als een kleinere belastingplichtige maar doordat zij onderdeel is v an een groter concern niet.
4. De fiscale eenheid X heeft de economische eigendom van één of meer zelf voortgebrachte kwalificerende immateriële activa als bedoeld in artikel 12b van de Wet Vpb. Deze kwalificerende immateriële activa zijn voortgevloeid uit speur- en ontwikkelingswerk waarvoor één of meer S&O-verklaringen zijn afgegeven aan X, en hebben de vorm van programmatuur.
5. Door de fiscale eenheid X is op het laagst mogelijke aggregatieniveau en op de meest passende wijze bepaald wat de met de kwalificerende immateriële activa samenhangende voordelen zijn. Het aggregatieniveau is daarbij vastgesteld op de EBIT, aangezien de immateriële activa worden verwerkt in alle kwalificerende producten, en een lager aggregatieniveau derhalve niet mogelijk is gebleken. Gelet op de belangrijke functie van R&D in de onderneming is deze functie aangemerkt als kernfunctie, hetgeen meebrengt dat het gebruik van de afpelmethode hier het meest geschikt is om de kwalificerende voordelen te bepalen.
6. De vaststelling van het voordeel is ontleend aan het gedachtegoed van de Verrekenprijzen en meer in het bijzonder aan een functionele analyse op hoofdlijnen en is door de Belastingdienst beoordeeld op basis van door de belastingplichtige (desgevraagd) verstrekte informatie.
7. Bij de bepaling van de voordelen is derhalve het verzoek van X gevolgd om – in lijn met paragraaf 4.6 van het besluit Innovatiebox – de afpelmethode te hanteren en de fiscale kwalificerende operationele winst (de EBIT) van de fiscale eenheid X als startpunt te nemen waarbij rekening wordt gehouden met voortbrengingskosten die door X zijn gemaakt.
8. Daarbij wordt eerst een beloning in aanmerking genomen voor de in de onderneming uitgevoerde routinematige functies. Die functies betreffen ondersteunende service activiteiten, waarvoor een kosten gerelateerde beloning van [5%-10%] in aanmerking is genomen. Deze beloning valt niet onder de Innovatiebox en wordt belast tegen het reguliere tarief.
9. De restwinst wordt vervolgens gealloceerd op basis van een relatieve weging van de onderkende kernfuncties. In de analyse naar het belang van de R&D-functie zijn de volgende factoren meegewogen. De fiscale eenheid X verricht inspanningen op het gebied van R&D. Dat uit zich onder andere in de hoogte van de R&D-kosten ten opzichte van de totale kosten. Voorts is er een verband tussen de technologie en de winstgevendheid van de onderneming.
10. Op basis van deze analyse is geconcludeerd dat een gedeelte van de resterende operationele winst door X wordt toegerekend aan artikel 12b van de Wet Vpb, op basis van een staffel die uitgaat van toegekende en aansluitend gerealiseerde S&O-uren. Voor het jaar 2020 resulteert de staffel in een allocatie van [16%-30%]. De overige operationele winst is toerekenbaar aan de kernfuncties Corporate Excellence, Sales & Business Development en Overige, en wordt belast tegen het reguliere tarief.
11. Er is geen sprake van uitbestede R&D-werkzaamheden als bedoeld in artikel 12bb van de Wet Vpb. Er is voorts geen sprake van gekochte immateriële activa.

Conclusie

De Belastingdienst is in het vooroverleg tot de conclusie gekomen dat aan de eisen voor de gevraagde toepassing van de Innovatiebox is voldaan. Er is overeenstemming bereikt over de toepassing van de Innovatiebox. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2024.